zaterdag 29 oktober 2022

Handicap en identiteit

Op 7 juni 2014 sprak Tijs van den Brink met Lucille Werner in het programma Adieu God?. Het ging onder andere over de genezingswonderen van Jezus, en over de positie van gehandicapten in de Bijbel. Lucille was heel beslist toen Tijs haar vroeg of ze zélf genezen had willen worden als ze in de tijd van Jezus’ omwandeling had geleefd. Nee, antwoordde ze, want juist door mijn handicap heb ik mijn kracht ontdekt.


Niet goed genoeg


Wat is een handicap eigenlijk? En - misschien klinkt die vraag vreemd - waarom genas Jezus eigenlijk mensen met een handicap?


Om met het eerste te beginnen, is een IQ van onder de 90 ook een handicap? Een lastig karakter? Een introverte persoonlijkheid? Waar ligt de grens tussen wie je bent als persoon en je handicap?


Voor Lucille gold dat haar beperking haar zó had gevormd dat ze er niet meer zonder zou willen leven. Het hóórde bij haar, het bepaalde mede wie ze wás. Genezen zou naar haar gevoel betekenen dat ze een deel van zichzelf zou kwijtraken.


En dan dat tweede, waarom genas Jezus mensen? Zit daar niet impliciet de gedachte achter dat de gehandicapte mens niet is wie hij of zij zou moeten zijn? Dat een blinde pas goed is als die weer kan zien? Zit er ergens niet een bitter kantje aan het idee dat Jezus blinden geneest, namelijk dat de wereld blijkbaar beter af is zónder blinden? Of kreupelen? Doven?


Lijden


Het eerste wat we daarop zouden kunnen antwoorden, is dat de genezingen van Jezus gericht zijn op het wegnemen van lijden. Net zoals dat vandaag de dag gebeurt in de gezondheidszorg. Het feit dat lijden je vormt betekent niet automatisch dat je er niet vanaf zou willen. Hoe gewoon lijden ook is, het was geen onderdeel van Gods oorspronkelijke schepping.


Maar over die schepping van de mens is meer te zeggen.


De mens


God schiep de mens naar Zijn beeld, lezen we in Genesis. De genezingswonderen van Jezus herstellen een deel van dat oorspronkelijke beeld. Dus in zekere zin is de blinde of dove inderdaad niet “goed genoeg”; de handicap is geen onderdeel van de oorspronkelijke schepping - maar een gebrokenheid vanwege de zondeval. Door de handicap is de mens niet meer in staat om het beeld van God volledig uit te dragen.


We hebben het hier nog over de puur lichamelijke kant van de zaak, niet over de zondige natuur van de mens na de val. Maar deze lichamelijke kant is ook van belang. God schiep de mens met ogen, oren, armen en benen - als één van die ontbreekt of niet functioneert, raakt dat het mens-zijn als beelddrager van God.


Tegelijk is dat beeld van God het ankerpunt. De lichamelijke kenmerken van de mens hebben waarde vanwege de band met de Schepper; er is geen waarde lós van deze band. Dat maakt een genezing zonder geloof waarde-loos.


Daar komt nog bij dat in de Bijbel de uiterlijkheden over het algemeen minder worden gewaardeerd dan de innerlijke gesteldheid. Denk aan Samuël die één van Isaï’s zonen moet zalven tot koning. God ziet het hart aan, lezen we.


De lichamelijke genezing is dus op zichzelf goed, maar niet het einddoel. Het is een uiterlijk teken van de goed geschapen mens, maar het goede hart, de goede ziel is de kern.


Het kruis


Jezus genas de zieken en gaf blinden het gezicht. Het koninkrijk van God was dichtbij gekomen: een glimp van de eeuwige zaligheid werd zichtbaar, en zaligheid zonder tranen en verdriet. Zoals we hebben gezien zijn de genezingen van Jezus niet los verkrijgbaar, ze hebben op zichzelf geen waarde. De genezingen zijn zichtbare gelijkenissen van een diepere geestelijke werkelijkheid. En om die geestelijke werkelijkheid hoort het in de eerste plaats te gaan.


Dat beantwoordt ook een andere vraag: waarom genas Jezus zoveel zieken toen Hij op aarde was, en gebeurt dat nu niet meer of veel minder? Als we een lichamelijke genezing niet langer meer zien als iets op zichzelf, maar altijd als verbonden met de geestelijke werkelijkheid, dan krijgt lichamelijke genezing de juiste focus. Het welzijn van de ziel moet voorop staan.


Jezus sprak over het opnemen van ons kruis, om Hem daarmee te volgen. Paulus schrijft aan de Kolossenzen: “… (ik) vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus voor Zijn lichaam…”. Blijkbaar vervulde Paulus’ lijden een bijzondere rol voor de Kerk. En zijn doorn in het vlees toont aan dat het hier niet puur om lijden vanwege vervolgingen gaat.


Lijden en handicaps kunnen dus wel eens beter zijn voor de geestelijke gesteldheid van de individuele christen en de christelijke gemeenschap dan genezing. Dus terwijl de genezingswonderen van Jezus zeker heenwijzen naar de goedheid van de ongevallen schepping, moeten we meer oog krijgen voor het meest essentiële deel van die schepping - de individuele en collectieve mensenziel.


Identiteit


We komen terug bij het interview met Lucille Werner. Juist door mijn handicap heb ik mijn kracht ontdekt, zei ze. Mijns inziens staat dat dichter bij het christelijke leven dan de eenzijdige focus op het lichamelijke van sommige genezingsbedieningen. Juist in deze gebroken wereld kan een handicap, of lijden in het algemeen, onze ziel belangrijke lessen leren - lessen die ons ook dichter bij God Zelf brengen. Op die manier wordt onze identiteit op een positieve manier door het levenskruis gevormd. Niet dat dit vanzelf gaat, of überhaupt altijd automatisch geldt. Lijden is Gods megafoon, schreef C.S. Lewis, het is een pijnlijk hulpmiddel.


Dan hoeven we ons ook niet meer af te vragen of de genezingswonderen betekenen dat God onze handicaps verafschuwt. Onze gebreken en onvolmaaktheden zijn in Gods handen bruikbaar gereedschap.


Tenslotte, de wonderen van Jezus leren ons dat God geen behagen schept in ons lijden op zichzelf. In Jezus toont God ons dat Hij ons lijden als geen ander kent. Weliswaar dient het lijden voor de christen nu een doel, maar eenmaal zal het lijden moeten verdwijnen. Op dat moment zullen met de woorden van Openbaring de tranen worden afgewist.