maandag 25 december 2023

De Eiffeltoren (Kerstverhaal voor kinderen)

Kerstverhaal 2023


Ik weet niet of jullie Puk wel eens hebben ontmoet? Steek je vinger eens op? Ik bedoel, een keer in de winkelstraat of zo, als je langs de speelgoedwinkel komt? Een paar weken geleden zag ik hem hij bij de etalage, met zijn neus tegen het glas. Met dat rode petje van hem, wat hij ooit kreeg toen hij acht werd en nu als een soort dopje op zijn grote hoofd staat.

Ja, jullie hebben hem vast wel eens een keer gezien. Maar echt goed kennen jullie hem waarschijnlijk niet, want hij zit niet bij jullie op school. Puk zit op een soort speciale school. Kijk, op jullie school leren jullie van alles door elkaar en dat gaat meestal wel goed. Okee, soms vergeet je een keer wat maar dat haal je de dag erna dan weer in. En voor wie het een beetje moeilijk vindt is er een agenda waar je alles in kan opschrijven.

Maar bij Puk werkt dat allemaal nét wat anders. Geloof het of niet, maar Puk kan ab-so-luut maar aan één ding tegelijk denken. En je snapt dat dat best wel eens lastig is, vooral als je net als Puk al héél lang steeds aan hetzelfde moet denken. Al een jaar of vier. Minstens.

Is één van jullie wel eens bij Puk thuis op zijn kamer geweest? Dan weet je precies wat ik bedoel. Sommige mensen kunnen maar aan één ding denken, en dat is bijvoorbeeld rijk worden. Of, beroemd. Of astronaut. Dat kan je nog begrijpen. Maar Puk? Het is trouwens al een hele klus om zijn kamer binnen te komen, die staat stampensvol. Met een hele hoop verschillende dingen, die toch allemaal hetzelfde zijn. Want dat éne - dat ene waar Puk dus al jaren aan denkt - dat is de Eiffeltoren. En Puk heeft letterlijk - of nou ja, bijna letterlijk - álles van de Eiffeltoren.

Eiffeltoren posters. Boeken. Pennen. Stickers. Miniatuur Eiffeltorentjes van plastic, netjes op een rij op de boekenplank. Eiffeltorens van steen. Een enorm pluche Eiffeltoren. Eiffeltorenmuziek (ja, echt, muziek!). Een Eiffeltoren dekbedovertrek. Een plafondlamp in de vorm van de Eiffeltoren. Werkelijk alles. Je kan het zo gek niet bedenken.

Of nou, ik zei dus net - bijna alles. Want dat ene staat niet bij hem op de kamer, maar dat staat in de etalage van de speelgoedwinkel. Een enorme Legodoos van de Eiffeltoren. Met natuurlijk de toren zelf, maar allerlei dingetjes eromheen en eronder. Poppetjes die vergeleken met de hoge toren zó klein zijn dat je ze bijna niet ziet, met verrekijkers in de hand en camera’s waarop werkelijk gigantische telelenzen zijn geschroefd. En dan dat magische getal op de doos: 10001 onderdelen. 

En daarom vroeg ik dus of jullie Puk wel eens hadden gezien, daar in de winkelstraat. Want inmiddels woont hij daar bijna. En op de etalageruit zou je een rondje kunnen tekenen en erbij zetten: gereserveerd voor de neus van Puk; geen fietsen parkeren.

O ja, en dat vergat ik ook nog, kijk, Puk zit niet bij jullie op school en dat komt dus - nou ja, dat vertelde ik net, maar dat komt ook omdat Puk al veertien is. Dat is best wel groot. Eigenlijk best wel een beetje te groot om alleen maar aan de Eiffeltoren te denken. Dáárom zit Puk niet bij jullie op school, en dáárom staat hij in de winkelstraat met zijn neus tegen het glas te staren naar die Legodoos. En om hem te kwellen hebben ze in de winkel ook nog eens, zo vlak voor Kerst, één doos uitgepakt en alles opgebouwd - gewoon ín die etalage. Met alles erop en eraan, de hele toren,  de minuscule poppetjes en hun enorme camera’s.

En als je goed kijkt, als je Puk daar zou zien staan, dan zou je ook de tranen in zijn ogen zien.


=== === ===


Puk heeft een vader en een moeder. En misschien nog broertjes of zusjes, maar dat weet Puk zelf eigenlijk nauwelijks. Inmiddels begrijp je wel hoe dat komt. Maar Puks vader heeft natuurlijk gemerkt waar Puk de hele tijd aan moet denken, het zou ook erg lastig zijn om dat niet te merken. En anders vertelt Puk het ook wel, zoals pas. Want Puk weet dat hij rond de Kerst een kado mag vragen, en hebben jullie enig idee wat dat voor kado zou zijn?

Puk zag het al helemaal voor zich, die avond van 24 december, de Legodoos netjes ingepakt met het papier van de speelgoedwinkel, onder de kerstboom. En dan zou hij de dag erna -

Wacht even, ik moet dat nog even uitleggen, eigenlijk heeft het allemaal niets met Kerst te maken. Puk is geboren op 25 december. Maar diep in zijn hart denkt Puk nog steeds dat het kerstfeest ooit is ingesteld vanwege zijn geboorte, en het is moeilijk om hem van dat idee af te brengen hoewel hij best wel wat weet over de Heere Jezus. En die kerstboom is trouwens helemaal geen echte kerstboom maar één of andere kamerplant die moeder al jaren te groot heeft laten groeien.

Maar goed, waar was ik - Puk hoopte dus dat zijn vader die Legodoos zou kopen. Puk had zelfs zijn vader meegenomen naar de winkel, gewézen had hij, met zijn vinger. En vader had geknikt en geglimlacht.


=== === ===


Maar nu, 24 december, vlak voor Kerst, nu glimlacht Puk niet. Want hij heeft gezien wat er onder de boom ligt; ik bedoel, onder die kamerplant. Er ligt helemaal niks. Of nou, niks, er ligt wel wat maar dat is niks. Een witte envelop. Met zijn naam erop, dat dan nog net. Geen Legodoos. Geen Eiffeltoren van anderhalve meter hoog, met poppetjes en enorme camera’s.

Puk heeft niets gezegd, maar het wel begrepen. En daarom is hij nu weer hier, in de winkelstraat. Bij de etalage. En daarom zit er steeds weer een lastige traan in zijn ogen.

Als vader hem bij het vallen van de duisternis maar eens komt ophalen, borrelt alles bij Puk omhoog. “Ik wil die,” huilt hij, en hij wijst met zijn vinger naar de etalage. “Ik wil geen brief!”

“Aha, is dát het,” zegt vader. “Ik snap het. En toch weet ik zeker dat je morgen veel blijer bent met die brief dan met die doos Lego.”

Puk schudt wild zijn hoofd. “Kan niet.”

Vader kijkt hem aan. “Morgen is het je verjaardag, maar wat is het morgen nog méér?”

Puk haalt zijn schouders op. “Kerst,” zegt hij kortaf.

“Ja. En lang geleden, toen de Heere Jezus geboren werd, weet je wat de mensen toen eigenlijk graag wilden hebben? Ze wilden een hele rijke, sterke koning die met z’n zwaard alle vijanden het land uit zou jagen. Daar vroegen ze God ook om, ze wilden dat eigenlijk net zo graag als jij die Legodoos.”

Puk kijkt even naar de etalage, waar alles nog net zo stond als altijd. Met zijn hand veegt hij een traan weg.

“En weet je wat er toen gebeurde? Er werd een heel klein baby’tje geboren in een vieze stal. Wat dachten die mensen toen? Die dachten misschien wel hetzelfde als jij toen je die witte brief zag.”

Puks ogen worden groot. Hij snapt het eigenlijk niet goed, dat de Heere Jezus Die als baby geboren werd op die witte brief onder de boom leek. Vader zei wel vaker moeilijke dingen. En ik weet niet wat jullie ervan vinden, maar het is ook wel een beetje raar om tegelijk over de Heere Jezus en Lego te praten, toch?

“Die mensen dachten, wij willen geen arme baby, we willen een sterke koning!” gaat vader verder. “Maar de mensen waren eigenlijk dom. Want de Heere Jezus was een veel sterkere koning omdat Hij de duivel kon verslaan. De mensen kregen veel meer dan ze aan God hadden gevraagd. Ze vroegen om een sterke koning, ze kregen de allersterkste.”

Vader kijkt Puk aan. “Ik heb het gezegd, Puk, het is écht waar, morgen ben je blijer met die brief dan je met die Legodoos zou zijn geweest!”

Hij steekt zijn hand uit. “Wil je me geloven?”

Puk kijkt naar vader; naar diens gezicht en naar zijn uitgestoken hand, van de één naar de ander. Er gaat een orkaan rond in zijn hoofd, en hij snapt er helemaal niets van. Tranen wellen weer op in zijn ogen, maar hij veegt ze snel weg.

Dan steekt vader ook zijn andere hand uit, en maakt een kommetje. Zijn ogen staan zacht en vriendelijk, ziet Puk. Nee, hij snapt er niets van, en toch legt hij zijn hand in de handen van vader.

Vader drukt hem tegen zich aan. “Het komt goed Puk, echt, het komt goed. Morgen is het feest!”


=== === ===


De dag erna staan ze met zijn drieeën bij de boom. Misschien zijn er ook nog broertjes of zusjes bij, maar dat merkt Puk niet. Puk ziet alleen die witte brief. De brief die mooier is dan die grote doos Lego.

Vader lacht. “Nou, ik zou zeggen, maak hem maar open, Puk!”

Met trillende handen pakt Puk de brief en peutert hem aan de bovenkant open. Gehaast haalt hij er wat velletjes uit die hij bijna op de grond laat vallen. Er staan letters op, veel te veel letters om het te kunnen lezen. 

Hij staart naar de papieren, dan naar vader, en bijna komen de tranen weer terug. Maar vader legt zijn hand op zijn schouder.

“Weet je wat dat zijn, Puk?” vraagt hij, nog steeds lachend. “Dat zijn kaartjes voor de trein. Twee kaartjes, eentje voor mij - én natuurlijk eentje voor jou. En weet je waar we naartoe gaan?”

Er klikt iets in Puks hoofd, hoe het kan, dat snapt niemand, maar hij weet het ineens. “Naar de Eiffeltoren?”

Vader klapt in zijn handen. “Ja!! We gaan er zelf naartoe! Wat vind je daarvan?”

Maar Puk is zó verbaasd dat hij helemaal geen antwoord kan geven.


=== === ===


En als je met ze mee was gereisd, dan had je Puk daar onder de Eiffeltoren zien staan. Met zijn vader ernaast, als een klein poppetje dat een camera vasthield met een enorme telelens. Af en toe moet vader Puk eraan herinneren om z’n mond dicht te doen, zó fantastisch vindt hij het allemaal.

“En, klopte het, wat ik zei van die brief?” vraagt vader.

Puk knikt, terwijl hij bijna niet durft te knipperen met zijn ogen omdat hij bang is dat hij dan minder ziet.

“Dat dacht ik ook,” zegt vader. “Maar dit is nog niet alles. Ga je mee naar bóven?”

Puk kijkt omhoog, en hij wordt haast duizelig van al dat staal, dat eindeloos hoog boven zijn hoofd uittorent.

“Naar bóven?” griezelt hij, “Helemaal naar boven?”

“Je durft toch wel?”

En óf Puk durft. Als ze in de lift staan vertelt vader hoe bijzonder de lift is, en dat er maar één zo’n lift op de hele wereld bestaat. “Maar ja, er is ook maar één echte Eiffeltoren!” lacht hij.

Eindeloos lang zoeft de lift, steeds hoger en hoger. Halverwege, als Puk al hoger staat dan hij ooit heeft gedaan, moeten ze zelfs overstappen op een ándere lift die hen naar het topje brengt. Boven stappen ze uit, en nu lijkt de Eiffeltoren nóg groter geworden, het is alsof de toren het enige is dat er nog bestaat. Nee, dit is geen Eiffeltoren van een anderhalve meter Lego, maar eentje van wel driehonderddertig meter hoog ijzersterk staal. Geen bouwwerk met 10001 piepkleine plastic onderdeeltjes, maar eentje met 18038 delen van ijzer. En op dat machtige bouwwerk, waar hij al jaren over heeft gedroomd, daar staat hij nu! 


Puk en zijn vader hebben een geweldig uitzicht. Vader maakt foto’s en Puk kijkt rond. Hij laat zijn ogen langs al dat staal naar beneden glijden, steeds verder en verder, waar alles steeds kleiner en kleiner wordt totdat je het haast niet meer ziet. De mensen op de grond zijn nog veel kleiner dan de poppetjes uit de Legodoos. Hij krijgt er een raar gevoel van in zijn buik. Daar liepen vader en hij net nog. 

Dan kijkt hij weer naar omhoog, tot aan het puntje van de Eiffeltoren - en dan verder, de lucht in. En er komt ineens een gedachte bij hem op, zo’n heel gekke gedachte: als ik nu mijn vinger uitsteek, denkt hij, dan kan ik bijna de hemel aanraken…



dinsdag 19 december 2023

Angeline (Kerstverhaal)

(Eerder op YouTube gepubliceerd in 2020)


Harry strekte zijn verkleumde benen en plaatste het pilsflesje naast zich op de betonnen stoep. Hoe zachtjes je dat ook deed, er klonk altijd dat aparte geluid van flessenglas op steen - kínk-kónk. Het maakte hem weemoedig. Dat flessengeluid was door de jaren heen een trouwe vriend geworden, net als de inhoud van de fles trouwens, en net als het betonnen trapje waarop hij zat bij de ingang van het winkelcentrum.

Ook dit laatste uurtje maakte hem weemoedig. Je zag de mensen haastig de laatste spullen inslaan, de winkeliers die zo langzamerhand het één en ander gingen opruimen omdat ze het wel welletjes vonden, en dat alles beschenen door de roze gloed van de snel ondergaande zon. Hij had het koud, kouder dan anders.

Er verscheen een troepje kinderen, druk smoezend en wijzend. Pas na een poosje durfden ze het aan om naar de bakkerij te lopen. Eén van de wat oudere jongens vroeg iets aan de vrouw die bezig was om de borden op de stoep naar binnen te halen. Harry kon niet goed horen wat hij vroeg, maar hij wist precies waar het om ging. Hij had die schoffies al wel vaker gezien hier, en hij kende ze stuk voor stuk beter dan ze zelf doorhadden. Want hém zagen ze nooit zitten, daar hadden ze het veel te druk voor.

De vrouw van de bakkerij lachte, knikte, en liep naar binnen. Natuurlijk, nu gaf het niet meer. De middenstand had er de afgelopen weken goed van geprofiteerd. Elk kind in het dorp had thuis eindeloos gezeurd en gebedeld zodat er steeds nét iets meer gekocht werd dan er eigenlijk nodig was. Om toch maar de voorraad kleine prullaria op de vensterbank aan te kunnen vullen. De kinderen hadden op de middagen de kou getrotseerd, ze hadden onderling geruild, maar vooral hadden ze met z'n allen uitgezien naar dít moment. Het moment waarop het voor de winkeliers niet meer gaf. Ze zouden in dit laatste uur méér vergaren dan ze thuis al hadden staan.

De vrouw kwam terug, stopte de jongen wat in de handen, en gebaarde naar de andere kinderen. De jongen knikte, en deelde uit. Dat viel nog niet mee in het gedrang.

Achteraan stond een meisje in het wit dat hij nog niet eerder had gezien. Haar haar was blond, in gouden krullen. Ze keek afwachtend naar de jongen die aan het uitdelen was. Maar of de vrouw er nou te weinig had gegeven, of dat er kinderen waren die er meerdere hadden gepakt, toen dat meisje éénmaal bij de jongen stond liet hij zijn lege handen zien.

De hele troep verhuisde naar het stoffenwinkeltje ernaast. Daar stond niemand buiten, en na wat gesmoes stapte de jongen naar binnen terwijl de rest door de winkelruit tuurde om te zien of de missie ging slagen.

Harry hield zijn ogen op het meisje gericht, dat alweer achteraan stond. Hij schudde zijn hoofd. Nee, jongedame, dacht hij, zó krijg je niks. De anderen lopen over je heen als je niet voor jezelf opkomt, vertel Harry wat. Kijk, daar komt die jongen, handenvol. Echt wel genoeg voor iedereen. Meisje, stap nou naar voren, blijf daar niet staan...

Haar teleurgestelde gezichtje, haar hangende schoudertjes, het sneed door zijn hart. Zou dat nou zo de hele winkelstraat blijven doorgaan? Dat ze misschien één of twee armzalige poppetjes zou hebben aan het einde van de straat, terwijl de rest met zakken vol naar huis vertrok?

Harry stond op, stak zijn handen in de zakken van zijn verschoten jas en liep met grote, trage passen op het groepje kinderen af dat inmiddels bij de derde zaak op de stoep stond. Ze keken zó gespannen naar de winkeldeur dat niemand van hen de zwerver in de gaten had.

De deur ging weer open, en nog voordat de jongen goed en wel naar buiten was gestapt drong de troep hem onder luid gejoel bijna weer naar binnen.

"Hó," baste de stem van Harry. Hij was niet gewend om veel te praten, en schatte het volume eerst te conservatief in. "Hóóó!" riep hij nogmaals, nu zó hard, dat alle kinderkopjes zich in één ruk omdraaiden en hij in tien paar grote angstogen keek. De jongen die de speeltjes had gekregen liet er een paar op de grond vallen.

Harry wees met zijn eeltige hand op het blonde meisje. "Zij heeft nog niks gehad."

De andere kinderen keken naar haar alsof ze het meisje nu voor het eerst zagen.

"Echt wel," sneerde een groter meisje terwijl ze nog snel een paar zakjes in haar jas propte. "We krijgen allemaal, hoor!"

"Ze heeft nog niks gehad," herhaalde Harry luid. "Net bij de bakker niks, en bij de stoffenboer niks. Of heb ik het mis, kindje?"

Het meisje met de blonde krullen keek hem aan, en schudde zacht haar hoofd terwijl er een traan uit haar ogen gleed.

De grote jongen haalde zijn schouders op. "Dan moet ze gelíjk komen," mopperde hij, "ik kan toch niet weten wie er wel en niet wat heeft gehad..."

"Zó," riep Harry. "En dat maakt jou blijkbaar niks uit. Nou, dan zal Harry er wel voor zorgen. Je geeft haar nu eerst."

Als een soort erehaag weken de anderen uitéén, en lieten het blonde meisje naar voren lopen. De jongen hield zijn handen voor haar gezicht, en ze pakte héél voorzichtig één van de gekleurde zakjes. Trots liep ze ermee naar de zwerver, en liet het zakje aan hem zien.

"Goed zo!" prees Harry haar. "En ga je het al openmaken?"

Ze scheurde het zakje open, keek er eerst in en schudde het toen leeg op de uitgestoken hand van de zwerver. Daar lag een klein ezeltje. Verrukt keek ze er naar.

"Ú moet hem bewaren," zei ze beslist, "mijn jas heeft geen zakken..."

"Wil je dan dat we samen gaan?" vroeg Harry.

Het meisje knikte geestdriftig. "Er is ook nog een schaap, en allemaal poppetjes, een huisje, zó mooi..."

Harry had geen keus, het laatste wat hij wilde was haar hartje breken. En zo stapte de vreemde groep van tien kinderen en een zwerver door het centrum naar de volgende winkelier. Het meisje huppelde vrolijk naast hem, terwijl hij nog steeds het plastic figuurtje in zijn hand geklemd hield.

"Hoe heet u eigenlijk," vroeg ze plotseling, "ik heet Angeline... heeft u dat ezeltje nog?"

Hij glimlachte en liet zijn geopende hand zien. "De mensen noemen me Harry! Kijk, en nou moet je een beetje vooraan gaan staan," zei hij. "Wees maar niet bang."

Glunderend kwam ze weer naar hem terug, en kiepte een vrouwenfiguurtje naast het ezeltje in zijn hand. "Fijn, hè," zei ze. "Nu hebben we er samen al twee!"

Geheimzinnig fluisterend liet ze er op volgen: "Er is ook een kindje, wist u dat, een klein kindje, zo'n baby'tje, misschien, héél misschien krijgen we die ook!"

De zon daalde verder. Vanuit het noorden dreven wolken binnen, en er stak een venijnig snijdend briesje op. De kinderen stoorden zich er niet aan, verguld als ze waren met het verzamelen van hun schat. Maar Harry rilde. De hand waarin steeds meer poppetjes en diertjes terecht kwamen stak hij tijdens het wandelen diep in zijn jaszak.

De mensen in de winkelstraat die hun vergeten boodschappen deden of die nog snel een laatste cadeau probeerden te vinden keken vreemd op bij het schouwspel van het bedelende grut en de haveloze zwerver. Zou dat wel vertrouwd zijn, zag Harry ze denken. Zo'n vieze vent bij die weerloze kinderen. Wat had hij daar te zoeken! O, er zouden er nu al vást een paar de politie aan het bellen zijn. Hij wist precies hoe dat ging.

Steeds opnieuw haalde hij zijn verkleumde hand uit zijn jas zodat het meisje er weer een nieuw speeltje bij kon doen. Het paste allemaal nog maar nét.

Zijn aanwezigheid was meestal genoeg om ervoor te zorgen dat het meisje niet vergeten werd. Af en toe kuchte hij even, als de anderen weer iets te gretig waren, en dan kreeg ze alsnóg.

Nu was het werkelijk donker geworden. Fijne korreltjes begonnen neer te dalen op de stoep, en steeds meer winkels sloten hun deuren. Aan het andere einde van de winkelstraat stond een groot warenhuis, rijk versierd met brandende lichtjes in allerlei kleuren. Drees, de eigenaar, stond al met de grote sleutel in zijn hand om de deur dicht te doen toen hij de groep zag naderen.

"Ik dacht al, waar blijven ze!" schalde het over de uitgestorven straat. Snel liep Drees weer naar binnen, pakte daar een mand en zette die buiten neer op de steeds witter wordende straat. De kinderen kénden die mand maar al te goed, het was de mand die daar al die weken bij de kassa had gestaan. De mand waar je er steeds één of twee uit mocht pakken. En nu stond die mand zomaar buiten!

Joelend stoven de kinderen erop af, en zelfs de zwerver kon daar niet tegenop. Angeline durfde zich niet in het gedrang te mengen, en wat Harry ook zei, ze luisterden niet naar hem.

"Oh! Oh!" klonk het, "Kijk eens! Ik heb die soort tovenaar! Dat huisje! Het bakje! Het schaapje!"

Het echte gegil begon pas toen één van de meiden haar zakje open had gemaakt, en daar het babyfiguurtje uit haalde. Het figuurtje dat zeldzaam was, en wat slechts enkele gelukkigen tot dusver hadden aangetroffen.

Harry haalde zijn hand weer tevoorschijn, en keek naar de inhoud. Angeline keek mee. "Jammer, hè, dat we dat kindje niet hebben," zei ze. Het klonk berustend.

De groep kinderen viel langzaam uitéén. Drees plaatste de mand terug in zijn winkel en sloot de deur.

"Ik wist niet dat jij ook aan 't sparen was, Harry," sprak hij lachend tegen de zwerver.

"'t Is niet voor mij, maar voor háár," antwoordde die. 

Drees keek wat bezorgd naar het blonde meisje. "Waar kom jij dan vandaan? Weten je ouders wel dat je hier bent?"

Angeline antwoordde niet, maar pakte de hand van de zwerver vast. "Ik zal wel voor d'r zorgen, baas," zei Harry, "het komt wel goed."

Even aarzelde Drees, maar toen haalde hij zijn schouders op en liep hij weg.

Angeline bukte bij de plek waar de mand had gestaan, en raapte er nog twee figuurtjes op.

"Nu hebben we drie schaapjes," zei ze. "Kom, dan gaan we naar het park!"

Ze trok de oude zwerver mee naar het park. Harry keek bezorgd naar de lantaarns, hij zag in het licht de sneeuw steeds intenser worden. "We kunnen het niet te laat maken, hè, je moet ook zo weer naar huis..."

"Eérst die poppetjes," zei ze vrolijk, "kijk, daar op de rand van de fontein, daar kunnen ze mooi staan, vindt u niet?"

Harry veegde het kleine laagje sneeuw van de rand af en kiepte zijn hand leeg. Heel voorzichtig zette het meisje alle speeltjes op de juiste plek, de schaapjes met de herder, het huisje met de vrouw en de man, de ezel, en de drie vreemde tovenaars.

"Zó is het goed," zei ze, en zette tenslotte het bakje bij de man en de vrouw. Ze keken er even zwijgend naar.

"In dat bakje moet dat kindje, eigenlijk," zei Angeline zacht. "Jammer dat we het kindje niet hebben..."

Harry brak een klein, droog takje af van de struik die naast hem stond.

"Het kindje Jezus, bedoel je," zei hij mijmerend. "Weet je Wie dat is?" Angeline keek hem verwachtingsvol aan.

"Harry's moeder vertelde wel eens over Hem," ging de zwerver verder, starend over de vijver alsof hij op die manier ook terug kon kijken in het verleden.

"Harry, zei m'n moeder, Jezus was geen gewóón kindje, dat kindje woonde eerst in de hemel. Maar Hij wilde bij de mensen zijn, omdat Hij zoveel van hen hield."

"Wat kwam Hij dan doen?" vroeg Angeline zacht.

"Toen Hij groter was geworden, ging Hij veel op bezoek bij arme mensen, zwervers, net als ik, en ook bij mensen die slechte dingen hadden gedaan. Zieke mensen maakte Hij beter, en de slechte mensen leerde Hij om goede dingen te doen. Maar weet je van wie Hij het meeste hield? Van kinderen. Van hen hield Hij het allermeest."

"En toen?" 

Hij brak het droge takje in tweeën.

"Er waren ook mannen die een hekel aan Jezus hadden, en die hebben Hem toen gedood."

Harry pakte het bakje op en blies de sneeuw eruit. Toen legde hij voorzichtig de twee takjes erin, kruislings op elkaar. Al snel viel er weer nieuwe sneeuw op.

"Wat erg..." zei het meisje, starend naar het houten kruis in het bakje.

"Ja, heel erg," vervolgde de zwerver, "maar mijn moeder vertelde dat Jezus niet dood bleef. Na een paar dagen stond Hij weer op. Dat kon omdat Hij uit de hemel kwam, en Hij legde aan Zijn vrienden uit dat het goed was geweest dat Hij was gestorven, en weer opgestaan, omdat Hij nu voor al zijn vrienden een plaatsje had vrijgemaakt in de hemel."

Ze stonden samen stil naar het ondergesneeuwde tafereeltje te kijken, de hand van het meisje lag in de grote hand van de zwerver.

Ineens keek hij geschrokken op. "Harry is een dwaas! Moet je kijken hoe laat het al is, en hoe donker... je ouders zijn vast ongerust! Waar woon je? Dan breng ik je snel thuis... goed?"

Angeline keek vol kinderlijk vertrouwen naar hem op. "Waar woont ú? Laten we samen naar úw huis gaan, dan kunt u verder vertellen..."

Harry streek verward over zijn kin. Hij kreeg het eigenaardige gevoel dat hij kromp, alsof hij weer het kind van vroeger was. Het kind dat een moeder en een huis had. Of kwam dat doordat het meisje was gegroeid? Kon dat?

"Meisje, Harry hééft helemaal geen huis... hij heeft helemaal niks... Harry leeft hier buiten, hij moet weer terug naar z'n eigen plekkie."

Angeline lachte. "U geen huis? Natuurlijk wel! U heeft het mooiste plaatsje dat er is!"

De zwerver keek om zich heen. Wat voelde hij zich moe. "Het mooiste? Ja, mooi, maar ook koud - zo koud..."

Het meisje nam zijn beide kleine handen in de hare. Haar gouden haar glinsterde in het licht van de lantaarns, haar ogen leken als vanzelf licht uit te stralen.

"U moest eens weten!" zei ze. "Laten we samen snel gaan kijken!"


- - - - - - - 


De agent van dienst zag zich die volgende ochtend voor het vreemde raadsel geplaatst dat Harry de Zwerver zich vlak vóór zijn dood los had gerukt van zijn onafscheidelijke bierfles, om vervolgens als een klein kind speelgoed te verzamelen in de winkelstraat. Speelgoed dat hij zorgvuldig op de rand van de fontein had neergezet, de fontein waar ze zijn lichaam ook gevonden hadden.