zaterdag 25 juni 2022

Inclusief Rutger

How shall we then live? - Francis Schaeffer


Goed voelen


Eind jaren '70 schreef de apologeet Francis Schaeffer een - al snel ook verfilmd - boek met bovenstaande titel, een cultuurkritiek vanuit christelijk perspectief.


Die titel kwam onwillekeurig bij me op toen ik de serie Inclusief Rutger keek die onlangs op tv is geweest. De vier afleveringen zijn een wilde mengeling van ideeën, gevoelens, gekwetstheid en irritatie. En dan, haast zomaar terloops in de tweede aflevering, valt die vraag: hoe moeten we het dan wél doen?


Dat woordje 'moeten' in de vraag veronderstelt een bepaalde norm. En om maar gelijk met de deur in huis te vallen: de basis van die norm wordt niet of nauwelijks uitgewerkt in de serie. Het is de olifant in de kamer waar niemand - inclusief Rutger - het over heeft. Is het onwil? Onbegrip? Hoe dan ook, het negeren van die wezenlijke vraag zorgt voor chaos, wrijving en verwijdering. Wat voor de één goed voelt, vindt de ander een belemmering. En diens vrijheid kan weer als kwetsend worden ervaren.


De serie komt niet verder dan zoeken naar een manier van leven waarbij we ons allemáál 'goed voelen'. Alleen - is wat goed voelt ook per feitelijk goed? Kan het een echte norm zijn?


Zijn of doen


Marc Nelissen probeert toch iets van een norm - los van gevoel - te definiëren. Volgens hem ligt er een scheidslijn tussen grappen over hoe iemand is (dik, gekleurd) en over hoe mensen doen - al dan niet georganiseerd in kerken of instituties. Hij vindt grappen geen bezwaar zolang ze over dat laatste gaan, maar omdat mensen niets kunnen doen aan hoe ze zijn moet je daar voorzichtiger mee omgaan.

Dat zijn op zich wijze woorden. Het heeft ook een beetje weg van hoe de Kerk denkt: de mens liefhebben en de zonde haten. 


De lastige vraag is alleen waar het 'zijn' eindigt en het 'doen' begint. Marc maakt wat dat betreft wat aparte keuzes, hij stelt dat je niet kiest voor je geaardheid, maar wel voor je geloof. Hoe logisch dat ook mag klinken, is geloof werkelijk alleen een keuze of speelt er ook nog zoiets als een geweten een rol? En - is hoe je omgaat met je aangeboren geaardheid soms geen bewuste keuze?


De hinderlijke norm


Impliciet komt in de serie naar voren dat het eigenlijk zo zou moeten zijn dat we aan alle relatievormen precies evenveel waarde hechten. Dat we zelfs diep van binnen geen verschil voelen wanneer onze dochter met een jongen of een meisje thuiskomt.


Rutger stelt in zijn gesprek met Valerie Bisscheroux dat hij zonder meer mensen met een LHBTQ+ achtergrond accepteert en respecteert. "Maar" - laat hij er dan nadrukkelijk op volgen - "voor mijn kinderen denk ik toch: het is beter dat ze hetero zijn."


Waarom Rutger dit beter vindt wordt niet gelijk helder, maar het blijkt dat dit te maken heeft met het feit dat de huidige maatschappij nog steeds de man-vrouw relatie als de norm ziet. Omdat een homoseksuele relatie voor meer wrijving zal zorgen, bespaart Rutger dat zijn kinderen liever. Een nogal pragmatische houding. 


Valerie neemt er echter geen genoegen mee, en stelt dat er blijkbaar bij Rutger nog een verstopt probleem zit van homofobie. Als Rutger hier wat geprikkeld op reageert, bekent Valerie dat ze een dergelijke homofoob gevoel zelfs bij zichzelf waarneemt. En dat de maatschappelijke aanvaarding pas echt afgerond zal zijn als ook dit diepe, ingewortelde gevoel zal zijn verdwenen.


Het bijzondere aan dit gesprek is de vanzelfsprekendheid waarmee zowel Valerie als Rutger aannemen dat hun huidige gevoel verkeerd is. En dat het dus inderdaad de bedoeling is dat homoseksuele relaties precies evenveel moeten gewaardeerd als het klassieke huwelijk tussen man en vrouw. Maar waaromzou dat zo zijn? De enige reden lijkt te zijn dat sommige mensen zich daar beter bij voelen. Maar sinds wanneer is dat voldoende basis voor het ombuigen van een basale maatschappelijke structuur die al duizenden jaren functioneert?


Zou Rutger inderdaad geen gelijk hebben als hij zegt dat hij liever heeft dat zijn kinderen met iemand thuiskomen van het andere geslacht, alleen al heel zakelijk geredeneerd vanuit het feit dat ze dan in staat zullen zijn om op een heel natuurlijke wijze kinderen te kunnen krijgen? Of je nu wel of niet gelooft in een Schepper of in een evolutieproces, zo werkt het, dit is het fundament van het bestaan.


Dus...


Hoe sta je hier als christen in? Zoals ik al heb aangegeven is de gedachte van Marc Nelissen om onderscheid te maken tussen wie je bent en wat je doet op zich waardevol, en de Kerk hanteert dit principe ook. In de discussie rond zwarte Piet mag dat bijvoorbeeld best meespelen; discriminatie of het belachelijk maken vanwege huidskleur is écht fout. Alle mensen, in alle mogelijke kleuren en verschijningsvormen, zijn door God naar Zijn beeld geschapen. Dat is zo helder als glas. We mogen als christenen ook gerust nog wat stelliger zijn dan wat de huidige cultuur 'voorschrijft'; en dan hoeven we niet te blijven steken bij huidskleur. 'Homo' gebruiken als scheldwoord kan evenmin, alleen al omdat mensen uitschelden überhaupt niet christelijk is, en te meer omdat je er een groep mensen negatief mee wegzet.


Het gaat echter fout met het woordje 'dus'. Discrimineren op basis van huidskleur is slecht, en dus moet er ook brede acceptatie zijn van alternatieve samenlevingsvormen. Zo geformuleerd slaat het als een tang op een varken; het probleem is dat het weliswaar nergens zo in de serie Inclusief Rutger wordt gesteld, maar het wél de impliciete strekking is. Daardoor krijg je het idee dat het allemaal om dezelfde soort zaken gaat - geheel ten onrechte. Huidskleur en de aard van het huwelijk hebben niets met elkaar van doen; en dus kan je van het één iets vinden zonder automatisch met het ander meegezogen te hoeven worden.


Om terug te keren naar het principe van Marc Nelissen en de Kerk, ik mag een homoseksuele relatie een buitengewoon slecht idee vinden zonder daarmee een afkeer te hebben van de homoseksuele mens. Die mens is namelijk wie hij is, een relatie is daarentegen een actieve daad.


Slot


Een paar afsluitende opmerkingen.


Regelmatig komt het woord 'hetero' in de serie langs, als tegenhanger van alle ándere 'smaken' die er zouden zijn. Ik vind het gebruik van dat woord problematisch, omdat hiermee wat mijns inziens de norm is, wordt gelabeld. Dit labellen plaatst de norm op één lijn met bijvoorbeeld 'homo' of 'lesbisch'; het is niet langer meer de onbetwiste norm maar slechts één van de - gelijkwaardige - opties. De norm is wat mij betreft beter af zonder label. 


Voor wat betreft de norm, die ligt niet in ons, maar buiten ons. Er is een norm omdat we onszelf niet hebben geschapen. Voor mij als christen is God de norm-gever. Geloof je niet in God, dan wordt het al snel lastig om een goede norm te vinden. Uiteindelijk wordt ieder zijn of haar eigen norm, en lijkt het maximaal haalbare te zijn dat we elkaar zoveel mogelijk aan ons lot overlaten vanuit het idee dat we elkaar "de ruimte" moeten geven. Waardoor we alleen maar verder van elkaar weg zullen drijven. Ik zie het er dan niet gezelliger op worden.


woensdag 15 juni 2022

Israël en het Koninkrijk

De vraag

Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen? - Handelingen 1:6b

We vinden deze vraag direct in het begin van het boek Handelingen. Een aantal jaren zijn voorbij gegaan waarin Jezus Zijn discipelen onderwees over het Koninkrijk van God. En nu, op de valreep van de hemelvaart, stellen ze deze laatste vraag. Ze vragen niet wat het Koninkrijk is, of waar het op lijkt, maar ze vragen wanneer het Koninkrijk zal komen. Immers, Jezus is in het vlees gekomen, heeft geleden aan het kruis en overwon tenslotte de dood door Zijn opstanding. Wat kan er nog tussen de komst van het Koninkrijk in liggen?

De vraag van de discipelen wordt door uitleggers verschillend beoordeeld. Er zijn er die de discipelen veroordelen, omdat ze blijkbaar nog steeds een aardse verwachting hebben van de komst van de Messias, en hopen op de verjaging van de Romeinen. Aan de andere kant zijn er uitleggers die benadrukken dat het wel erg vreemd zou zijn wanneer de discipelen veertig dagen na de opstanding van Jezus nog steeds een verkeerd beeld hadden van het karakter van het komende Koninkrijk. Wanneer we de eerste verzen van Handelingen lezen tot aan deze vraag, dan is een voor-de-hand liggende gedachte dat Jezus blijkbaar nog vrij recent gesproken heeft over Israël en het Koninkrijk, en dat de discipelen niet meer of minder willen weten dan wanneer dit zal komen.

Bij beide interpretaties zijn kanttekeningen te plaatsen. Zo is het opmerkelijk dat Jezus’ antwoord alleen betrekking heeft op het tijdsaspect; waarmee Hij impliciet lijkt te erkennen dat er inderdaad ooit een Koninkrijk zal worden opgericht in Israël. Aan de andere kant is het minstens zo opmerkelijk dat de uitleg van het ‘Koninkrijk van God’ in de Evangelieën sterk focust op het geestelijke aspect en helemaal niet op een aards rijk met bijkomend wapengekletter.


De aard van het Koninkrijk

Dat brengt ons bij de vraag wat het Koninkrijk van God nu eigenlijk inhoudt. In het kort zouden we kunnen zeggen dat het Koninkrijk van God dáár gevonden wordt waar God het voor het zeggen heeft. De beden "Uw Koninkrijk kome" en "Uw wil geschiede" uit het Onze Vader zijn ten diepste synoniem, waar Gods wil gedaan wordt, is Zijn Koninkrijk gevestigd.

Dit hoeft niet persé gebonden te zijn aan een aards koninkrijk. Een aards rijk is hooguit een verschijningsvorm van het Koninkrijk Gods, een eenvoudige zendingsgemeenschap kan dichter bij de essentie van het Godsrijk komen dan enige officiële regeringsvorm. Tussen het rijk van God en het rijk van de wereld is een strijd gaande om de heerschappij over de menselijke ziel, een geestelijke strijd, en toch is het Koninkrijk van God ook voluit aards. Want die strijd manifesteert zich zichtbaar en tastbaar in het hier-en-nu.

Het is belangrijk die verhouding tussen de geestelijke kant van het Koninkrijk van God en de uiterlijke verschijning ervan helder te hebben. Als Gods Koninkrijk groeit, dan gebeurt dat vanuit het verborgene, het geestelijke. Maar dit geestelijke komt openbaar. Wat we dus zien van Gods Koninkrijk om ons heen is altijd geworteld in een verborgen, geestelijk leven. Zien we uit naar groei, naar méér invloed van het Koninkrijk in deze wereld, dan moeten we beginnen met dat innerlijke, verborgen leven. Het hárt moet worden geraakt, de daden zullen volgen.

Draaien we dit om, en zouden we bijvoorbeeld denken dat eerst Jezus terug moet komen om een duizend-jarig rijk te stichten, zodat Hij dan als machtige Koning in staat zal zijn om te heersen over de aarde, dan denken we in dezelfde termen als waarin de wereld denkt - je hebt macht nodig om je doel te bereiken. Nee, het Koninkrijk van God begint niet met een aards rijk, het begint als een klein, ontkiemend zaadje dat uiteindelijk zal leiden tot een groot bos. 


Het Koninkrijk en Handelingen

Terug naar het boek Handelingen, waar de discipelen vragen of het Koninkrijk nu spoedig zal worden opgericht in Israël. Het antwoord van Jezus lijkt alleen betrekking te hebben op het moment van de oprichting van het Koninkrijk. Letten we echter ook op het literaire aspect van het boek Handelingen, dan valt op dat deze vraag helemaal aan het begin staat en daardoor een extra gewicht krijgt. Het zou wel eens de centrale vraag kunnen zijn; waarbij de rest van het boek Handelingen het antwoord vormt.

Áls het boek zelf het antwoord is, wat zegt dat ons dan? Dat het Koninkrijk inderdaad begint in Israël, in Jeruzalem, maar dat de rol van Israël als uitverkoren volk, land en staat gaandeweg afneemt. Andere plaatsen komen op de voorgrond, en aan het eind komt alle focus op Rome te liggen. En het is een terugkerend refrein in Handelingen: eerst wordt het evangelie aan de Joden gebracht, maar na hun afwijzing gaat de deur voor de heidenen open. En dat proces lijkt ook steeds sneller te gaan. Aanvankelijk, direct na de uitstorting van de Heilige Geest, ligt de nadruk op Jeruzalem, op de tempel, op de reactie van de Joodse leiders. En heel moeizaam komt met Cornelius de eerste heiden in beeld. Maar na de bekering van Paulus gaat het sneller en sneller. Steeds krijgen de Joodse gemeenschappen het voorrecht om het eerst het evangelie te horen, maar het boek Handelingen wekt de indruk dat Israël en het Joodse volk over het algemeen geen behoefte hebben aan het Koninkrijk van God.

Op basis van Handelingen als literair werk kan de conclusie getrokken worden dat de discipelen een onjuiste verwachting hadden van het Koninkrijk van God. Handelingen laat ons ook zien wat de aard is van het Koninkrijk: het is een machtig rijk, maar in zwakheid. Het Koninkrijk is geworteld in het Joodse Jeruzalem, maar heeft zeggenschap van zee tot zee. Christus is in dit Rijk de Koning, maar hij regeert door de gelovigen heen die in de Kerk Zijn lichaam zijn. Het is een aards rijk, zichtbaar en tastbaar in het hier-en-nu, aards, maar niet werelds. In het verborgene zet het de wereldse verhoudingen op zijn kop.


Onvervulde beloften?

Als Handelingen in feite negatief antwoordt op de vraag of er nog eens een aards en messiaans rijk zal worden gevestigd in Israël, hoe moeten we dan al de beloften in het Oude Testament lezen over het herstel van het Davidische rijk? Ligt er nog niet een schat aan beloften op vervulling te wachten?

De vraag is in hoe we in dit licht de komst van Jezus Christus in het vlees zien. Wanneer we zeggen dat bepaalde beloften nog op hun vervulling wachten, doen we dan niet tekort aan Christus' komst? Heeft Jezus misschien niet alleen de wet van Mozes vervuld, maar ook alle profetieën? Kan er nog een ánder soort vervulling verlangd worden, nu God Zelf onder de mensen wilde zijn?

De profetieën spreken in aardse termen over een komend koninkrijk. De komst van het Koninkrijk Gods is echter veel groter, heerlijker en dieper dan enig aards koninkrijk ooit kon zijn. Ja, Gods Koninkrijk is ook zichtbaar op aarde, maar is er tegelijkertijd niet aan gebonden. Wanneer we toch denken dat de profetieën nog op een puur aardse vervulling wachten, is het alsof we een briefje van honderd euro weigeren omdat ons tien cent was beloofd. Vergeleken met Christus, de Zon der gerechtigheid zijn de beloften zwak flonkerende sterren.

Het is daarom een goede grondhouding om alle Oud-Testamentische beloften als vervuld te zien in Christus en Zijn Kerk. Dit is ook de toon van Handelingen, bijvoorbeeld in hoofdstuk 15:16,17 waar een profetie van Amos wordt aangehaald over de 'vervallen hut van David' die zal worden hersteld.

Deze interpretatiesleutel brengt zeker spanning met zich mee, maar ook weer niet méér dan andere interpretatiesleutels. En deze manier van lezen past bij het geheel van het Nieuwe Testament. Bovendien, wanneer we ook Openbaring op die manier lezen bewaart het ons voor allerlei speculaties waarvan de geschiedenis ons leert dat ze zelden waardevast blijven. In plaats daarvan richt het onze blik op datgene wat er werkelijk toe doet: het verlossende werk van Christus voor deze wereld, door middel van Zijn gemeente.


Romeinen 9-11

Heeft het volk Israël daarmee afgedaan? Op basis van wat we tot dusver hebben gelezen en gezien zouden we die conclusie haast wel kunnen trekken. En het is tegelijk duidelijk dat Israël als natie dit volledig aan zichzelf te wijten heeft; God is geen enkel ander volk zó nabij gekomen als Israël ten tijde van Christus' omwandeling. Wat zal God nog meer aan Zijn wijngaard kunnen doen?

Er wordt nog wel eens vergeten dat er naast beloften ook talloze bedreigingen in de Oud-Testamentische profeten staan. En ook hier geldt weer dat we nooit te groot kunnen denken van de incarnatie van Jezus Christus. Het feit dat Hij door Zijn eigen Israël verworpen werd, is het ergste dat er in de geschiedenis van dit volk is gebeurd. Ja, het is goed om te erkennen dat we als heidenen het er zeker niet beter van af hadden gebracht. Maar laten we nooit bagatelliseren wat er aan het begin van onze jaartelling gebeurde, het positieve niet, en het negatieve niet.

Israël heeft het dus zondermeer verdiend dat God het zou verwerpen. In de honderden jaren geschiedenis die volgden op Christus' komst in het vlees heeft het er ook erg op geleken dat dit uitverkoren volk Gods gunst had verspeeld. De vraag is of heidenchristenen zich dat zouden moeten aantrekken. Het lijkt niet zoveel uit te maken, dat kleine volk ten opzichte van die wereldwijde Kerk. Die paar miljoen worden niet snel gemist in die miljarden.

Het is Paulus, de heidenapostel bij uitstek, die dit als groot probleem benoemt. Zo groot, dat hij notabene zijn eigen zaligheid er wel voor over had. Maar waarom is dit voor hem zo cruciaal, in de hoofdstukken 9 tot en met 11 van de Romeinenbrief? Zo zelfs, dat zijn hartzeer een smeekgebed wordt dat vervolgens uitmondt in een profetisch vergezicht?

John Piper heeft in zijn lange serie over de Romeinenbrief hoofdstuk 9-11 in hun context geplaatst. Paulus schrijft primair aan heidenen, en toont hoe het Gods genade is die hen redt. Dat wat God belooft ook gebéúrt en niet afhangt van onze inspanningen. Maar klopt dat wel? Is God wel daartoe in staat, als het blijkbaar niet lukt om Zijn volk Israël te redden? Als Israël door zijn eigen zondige natuur zich uit Gods greep weet te worstelen, wie garandeert dan de redding van de heidenen - die minstens net zo erg zijn?

Daarom is de redding van het volk Israël van belang. Nu lezen we opnieuw het antwoord dat Jezus gaf aan de discipelen in Handelingen 1:6-7: "Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen? En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft..."

Ja, in Christus' antwoord ligt een geheim verborgen. Het Koninkrijk zál voor Israël worden opgericht; omdat God de Almachtige is. Wanneer, en vooral hóé dit zal gebeuren is niet aan ons. Er is geen reden om te denken dat het een ánder Koninkrijk zal zijn dan het Koninkrijk Gods zoals we dat nu in de wereldwijde Kerk zien en ervaren. Geen Koninkrijk met uiterlijk vertoon of met aardse macht, het Koninkrijk zal in Israël worden opgericht in de Joden die het mosterdzaadje van het geloof in Jezus in hun hart laten groeien. Het is zeker mogelijk dat dat ook gevolgen heeft voor de manier waarop het land wordt geleid, maar dat kan nooit meer dan bijkomend gevolg zijn.

Wij - als heidenen - hoeven God dit alles niet voor te rekenen of voor Hem uit te lopen. Laten we tegelijkertijd ook geen struikelblok zijn, zoals dat in de afgelopen tweeduizend jaar maar te vaak is gebeurd. Laten we ons richten op wat Jezus voor ons deed, en doet; en zo het Koninkrijk van God zoeken. 

Al het andere zal ons dan toegeworpen worden.

vrijdag 3 juni 2022

Tot aan het uiterste van de aarde

... en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. - Handelingen 1:8


In Handelingen 1 vinden we het laatste gesprek van Jezus met Zijn discipelen; en Zijn laatste bevel aan hen is dat ze moeten wachten. Wachten in het gevaarlijke Jeruzalem totdat de Geest komt.


Hoe lang ze moeten wachten, dat vragen de discipelen niet; ze vertrouwen Jezus. Hun vraag gaat over het Koninkrijk van God, waar Jezus tijdens Zijn omwandeling zo vaak over had gesproken. Zal dat Koninkrijk nu worden opgericht? In en voor Israel?


Uit de vraag van de discipelen blijkt dat ze het Koninkrijk van God niet vergeestelijken, maar er een concrete voorstelling van hadden in tijd en plaats - een koninkrijk in Israel, en het liefst vandaag nog.


Jezus vergeestelijkt het Koninkrijk van God evenmin. Hij geeft de discipelen een concrete opdracht: getuigen van Hem. In Jeruzalem, Judea, en vervolgens van Samaria tot het "uiterste der aarde". Want Gods Koninkrijk vindt plaats in het hier-en-nu, onder mensen van vlees en bloed; in steden en dorpen. Ja, een wereldwijd koninkrijk met wortels in Jeruzalem - tot aan het uiterste van de wereld.


Dat uiterste heeft allereerst betrekking op het feit dat héél de wereld, alle plaatsen, bereikt moeten worden. Van de friese stammen tot de Papoea's. Maar de term is dubbelzinnig, het griekse eschatos kan ook "uiterste" in de zin van tijd betekenen. Denk aan eschatologie, de leer der laatste dingen. Dus: de discipelen zullen getuigen; in Jeruzalem en de hele wereld, tot aan het einde van de wereld. Tot de jongste dag, zogezegd.


De Kerk heeft dus een altijd-durende taak in deze wereld. Het lot van de Kerk is verbonden met het lot van de wereld - ze is waar de wereld is, van miljoenensteden tot de verst afgelegen nederzetting, ze deelt in alle voorspoed en ellende. Ze lijdt mee met de wereld, en probeert door haar mede-lijden de pijn van de wereld te verlichten. Ze neemt de pijn van de wereld als een kruis op haar schouders - volgster van Christus die ze is.


We kennen de uitdrukking: de christen is wel ín de wereld, maar niet ván de wereld. Hiermee wordt benadrukt dat de christen in deze wereld geen "blijvende stad" heeft, dat zijn vaderland in de hemel ligt. Dat is bijbels. Hoe dit uitgewerkt wordt, zien we in het leven van Christus.


Het "ín de wereld zijn, maar niet ván de wereld" betekent niet dat christenen hier met een soort teflon-laag leven, of in complete isolatie. Het "in" de wereld mag niet verglijden naar een soort "bij" de wereld; het is echt ín, zoals Jezus ook werkelijk "in" het vlees gekomen is. Daarmee kan het christelijk leven geen geïsoleerd tijd-uitzitten zijn, een vanaf de zijlijn toekijken hoe de wereld naar haar einde gaat. 


Nee, in plaats daarvan brengt de Kerk het koninkrijk der hemelen naar de wereld. De Kerk - als lichaam van Christus - is de zichtbare gestalte van dat koninkrijk, en vormt een scherp contrast met het rijk van de wereld. 


Terwijl de Kerk hier strijdt om het Godsrijk te vergroten, blikt ze omhoog - en bidt ze om de spoedige komst van haar Hoofd, Jezus Christus. Want het "ten dele" van nu moet een "ten volle" worden. Ooit zal het werk gereed zijn, zal de zorgvuldig gezaaide oogst worden binnengehaald. Zover is het echter nog niet. De Kerk ploegt en zaait op de wereldakker, gewetensvol, wetend dat de zaligheid van de wereld in haar handen is gelegd. Ze zal niet rusten tot de laatste is bereikt, tot hét laatste is bereikt.


Hadden de discipelen een juist beeld van het komende koninkrijk? Hoe dan ook zet Jezus' antwoord hen op het juiste spoor - niet dat van een koninkrijk gericht op aardse macht, maar het koninkrijk van de schat in de akker; van de parel van grote waarde en van de tarwe en het onkruid. Terwijl ze haar hoofd opheft en hoop heeft voor de toekomst, werkt de Kerk in deze wereld.