woensdag 30 november 2022

Het offer van Job

Eind goed, al goed

Het boek Job blijft onze aandacht vragen, schrijft Van de Beek (Van de Beek 1992, 7). Want het boek gaat over het lijden. En lijden is er meer dan we kunnen verwerken.

De idyllische tekening van Job in de eerste vijf verzen van Job 1 laat daar nog weinig van zien. Maar juist déze vrome Job zal alles verliezen en een hels lijden moeten ondergaan, met onbegrip van zijn vrienden op de koop toe.

Aan het einde van het boek Job, wanneer er eindeloos is gesproken over het waarom van Jobs lijden; en de conclusie lijkt te zijn - na Gods antwoord aan Job - dat God eenvoudigweg onderwerping aan Zijn gezag vraagt (Epping en Nelis 1968, 39), lezen we,

Job 42:10 Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden, bracht de HEER een keer in het lot van Job en Hij gaf hem het dubbele van wat hij eerder bezat. (Bijbelcitaten uit de NBV21).

Een soort happy ending dus, zoals Van de Beek cynisch opmerkt (Van de Beek 1992, 82); maar het is tegelijkertijd veelzeggend dat het verhaal van Job pas kan worden afgesloten ná dit herstel; Job 42:10 ev. is daarmee niet decoratief, maar draagt evengoed als het voorgaande een theologische betekenis - zoals Clines zegt: A lot hangs upon this epilogue to the Book of Job (Clines 2011, 1230). Het is voor de auteur pas goed als we weer bij de situatie zijn van die allereerste vijf verzen.

God geeft Job alles dubbel terug. In Exodus 22:4 staat dat een dief de gestolen goederen die bij hem worden aangetroffen, dubbel moet vergoeden - impliciet wordt hier dus gesteld dat Job onrecht is aangedaan. Clines merkt op dat de verdubbeling ook zónder verband met Exodus 22 al suggereert dat er onrecht in het spel is (Clines 2011, 1237).

Jobs kinderen zijn daarbij een bijzonder geval. Job hád zeven zonen en drie dochters, en krijgt zeven zonen en drie dochters terug - niet dubbel. En waarom wordt er niet over het onrecht gesproken dat zijn eerste kinderen is aangedaan? Waar Job nog ternauwernood in leven bleef en zijn beklag kon doen, kregen zij daar niet eens meer de kans voor. Komt het in Job 42 dus allemaal wel goed?

Mijn stelling is echter dat het raadsel van Jobs kinderen kan worden verklaard aan de hand van Jobs offer in Job 1:5, en dat hier een glimp zichtbaar wordt van het geloof in het eeuwige leven. Om dit te onderbouwen, toon ik aan dat

  1. Jobs rechtvaardigheid vaststaat
  2. Jobs rechtvaardigheid afstraalde op de kinderen door zijn offer in Job 1:5 
  3. Het herstel in hoofdstuk 42 suggereert dat zijn eerdere kinderen er nog zijn

Jobs rechtvaardigheid

De auteur van het boek Job doet direct vanaf het begin veel moeite om de smetteloze reputatie van Job te benadrukken:

Job 1:1 In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad.

Hoe ver deze onberispelijkheid ging, staat in vers 5:

Job 1:5 Wanneer zo’n feest voorbij was, liet Job zijn kinderen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan ’s ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen, want hij dacht bij zichzelf: Misschien hebben mijn kinderen wel gezondigd en God in hun hart vervloekt. Job deed dit telkens weer.

Job bekommert zich dus niet alleen om zichzelf, hij trekt zich ook de mogelijke zonden van zijn kinderen aan, en voor het geval dát „ze God hebben vervloekt” is het eerste wat hij doet als hij wakker wordt, een offer brengen. Een offer uit voorzorg kan als overdreven overkomen, maar dat is precies wat de auteur wil overbrengen (Clines 1989, 9): er is in het leven van Job niet het minste aan te treffen dat hem zou kunnen aanklagen.

De rechtvaardigheid van de kinderen

Dat Job rechtvaardig was, zegt niet automatisch iets over zijn kinderen. Bildad stelt dan ook:

Job 8:4 Als je kinderen tegen Hem gezondigd hebben, gingen zij te gronde aan wat zij zelf misdeden.

Maar wat kunnen we over hun rechtvaardigheid zeggen als het enige wat over de kinderen vermeld wordt, het feit is dat ze blijkbaar levensgenieters waren? Schoten ze daarin misschien teveel door? Had Bildad gelijk?

Opnieuw is het offer van Job in Job 1:5 hier cruciaal. Want zelfs al zouden de kinderen
gezondigd hebben, dan had het offer van Job daarvoor verzoening gedaan. Dat deze gedachtegang niet te vergezocht is, bewijst Job 42:7-9 waar Job moet offeren voor zijn vrienden. Als een offer van Job blijkbaar genoeg is om zijn vrienden te redden, dan is het zeker ook genoeg voor zijn kinderen, want in tegenstelling tot het offer voor zijn kinderen, was er voor het offer dat Job voor zijn vrienden moest brengen een duidelijke aanleiding:

Job 42:7 Nadat de HEER tot Job had gesproken, richtte Hij zich tot Elifaz uit Teman: Ik ben in woede ontstoken tegen jou en je twee vrienden, omdat jullie niet juist over Mij hebben gesproken, zoals mijn dienaar Job.

Dat zowel aan het begin als aan het eind van het boek door Job wordt geofferd, kan gezien worden als een vorm van parallellisme. En ook dat onderstreept het feit dat de waarde van Jobs offer voor zijn kinderen in de ogen van de auteur buiten discussie staat.

Jobs gezin hersteld

Ondanks dit alles zoekt men tevergeefs naar de kinderen van Job in het laatste hoofdstuk. Sommige verklaarders lezen in שׁבענה een dualisvorm van שׁבע - zeven (Holladay 1988, 359), maar dit is onzeker - niet alle manuscripten hebben deze afwijkende vorm (Epping en Nelis 1968, 184), en de LXX vertaalt met ἑπτὰ ook in enkelvoud. Om over de drie dochters nog maar te zwijgen.

Mét Van de Beek (Van de Beek 1992, 95) stel ik de vraag: kan het verlies van een kind eigenlijk wel worden gecompenseerd door de geboorte van een ander kind, zoals dat met de veestapel gebeurde? En hoe wordt het onrecht aan de kinderen zélf vergoed? Hoe wordt recht gedaan aan Jobs offer in Job 1:5?

Deze vraag lijkt onmogelijk op een bevredigende manier beantwoord te kunnen worden, want de dood kan niet worden teruggedraaid. Maar de nadruk die de auteur van Job heeft gelegd op de smetteloosheid van Job en zijn kinderen vereist dat het onrecht hen aangedaan wordt vergoed; de auteur laat God eigenlijk geen ruimte. Het zou de eer van God te na zijn als Hij wél aan de dieren dacht, maar niet aan de kinderen.
Paradoxaal genoeg ligt het antwoord juist verborgen in die zeven ontbrekende zonen en die drie ontbrekende dochters van Job 42:13. De paradox is dat ze hier mogen ontbreken, omdat ze er in de ogen van God blijkbaar nog steeds zijn. Daarom hoeven er slechts zeven en drie bij om het totaal te verdubbelen.

Met dit impliciete, zwijgende „zijn” van Jobs kinderen bij God hebben we een glimp van iets als „leven na de dood”. Een leven dat dan gegrond is op het offer uit Job 1:5.

Een bekende Jood uit het begin van onze jaartelling zou later zeggen: 

Matteüs 22:32 ...Hij is geen God van doden, maar van levenden.



Referenties

Clines, David J. A. 1989. Job 1-20. Word Biblical Commentary 17. Word biblical commentary. Dallas, Texas: Word Books.
– . 2011. Job 38-42. Word Biblical Commentary 18b. Word biblical commentary. Nashville, Tennessee: Thomas Nelson.
Epping, C., en J.T. Nelis. 1968. Job. Roermond: J.J. Romen & zonen.
Holladay, William Lee. 1988. A Concise Hebrew and Aramaic Lexicon of the Old Testament : Based Upon the Lexical Work of Ludwig Koehler and Walter Baumgartner. Leiden: Brill.
Van de Beek, A. 1992. Rechtvaardiger dan God. Nijkerk: Callenbach.