maandag 4 september 2023

Het Zwijgen van God

Hoe heerlijk is het om, zingend uit de statenberijming van Psalm 42, te beginnen met couplet 1:

't Hijgend hert, der jacht ontkomen,
Schreeuwt niet sterker naar 't genot
Van de frisse waterstromen,
Dan mijn ziel verlangt naar God.

En dan de diepte in te gaan met couplet 2:

'k Heb mijn tranen, onder 't klagen,
Tot mijn spijze, dag en nacht;
Daar mij spotters durven vragen:
"Waar is God, dien gij verwacht?"

Waarna de ziel moed wordt ingesproken met couplet 3:

O mijn ziel, wat buigt g' u neder?
Waartoe zijt g' in mij ontrust?
Voed het oud vertrouwen weder;
Zoek in 's Hoogsten lof uw lust

Om tenslotte in een jubel uit te barsten met couplet 5, het liefst onder begeleiding van een organist die bij dat laatste couplet naar boven transponeert (men stelle zich een flinke gemeente voor die uit volle borst zingt):

Maar de HEER zal uitkomst geven,
Hij, die 's daags Zijn gunst gebiedt;
'k Zal in dit vertrouwen leven,
En dat melden in mijn lied!

(Het uitroepteken heb ik zelf toegevoegd).

Welke gemeente heeft na zo'n juichstemming nog behoefte dóór te zingen? Staat de dichter niet op de piek van het geloof? Is alle nood nu niet eindelijk opgelost?

Misschien hebben wij er geen behoefte aan, maar onverbiddelijk gaat de psalm door. In couplet 6 volgt - vrij trouw de tekst van de Bijbel volgend:

'k Zal tot God, mijn steenrots, spreken:
"Waarom, HEER, vergeet Gij mij?"

En dan, opnieuw weer die aansporing, alsof er eerder niets gebeurd is:

O mijn ziel, wat buigt g' u neder?
Waartoe zijt g' in mij ontrust?

Nou, dichter, zouden we kunnen zeggen, nu word je toch een beetje zeurderig. De HEERE zal uitkomst geven, dat heb je net zelf gezegd, en nu begin je wéér van voren af aan! Hoe kan die God die uitkomst geeft je ooit vergeten? (Je zou trouwens bijna het idee krijgen dat de samenstellers van het Hebreeuwse Psalmenboek er net zo over dachten, want in Psalm 43 zingt de dichter die aansporing zelfs nog een derde keer! Het is alsof men toen dacht, dat wordt toch teveel, daar maken we een aparte psalm van!)

In de vorige post kwam het thema water in Psalm 42 ter sprake. Water dat de dichter nodig had, maar ook de twee bronnen die hem er uiteindelijk niet mee konden helpen. Zelfs de tweede bron niet, die van God afkomstig was, omdat het een bron van oordeel en straf was.

Wat we zien in Psalm 42 en het vervolg in 43 zijn twee dingen. Het eerste is het verschil tussen belofte en vervulling. Het andere is dat de dichter zich voortdurend tussen hoop en vrees bevindt, en daarmee voluit vertolkt wat er in een mensenhart plaatsvindt. Daar volgen op pieken ook dalen, zoals in dat onwelkome couplet 6.

Wat die belofte en vervulling betreft, het vijfde couplet is hoop op de belofte, en geen vervulling. De HEERE zal verlossen, maar het is nog niet gebeurd. Zelfs de lofzang van de dichter is nog in de toekomst geplaatst.

Want de God van de dichter is een zwijgende God. Op geen van de vragen van de dichter komt een antwoord. Ook niet in Psalm 43. En als God spreekt, dan is dat door de golven en de baren, door de kolkende massa in de dodelijke afgrond; het doet denken aan Job.

Daarmee is God ver weg in deze psalm, zó ver weg dat de dichter zich als het ware drie keer in de arm moet knijpen om het geloof niet te verliezen. Om in de toekomst te blijven geloven.

Een christen vandaag kan hetzelfde ervaren, en zich hetzelfde voelen. Zwijgt God niet veel meer dan Hij spreekt; even los van de vraag in hoeverre we onszelf niet vaak liever doof houden? Maar dan is daar náást het Woord van de belofte nog iets anders in de Kerk. Jezus Christus belooft niet alleen met de Kerk te zijn, maar om de zoveel maanden toont Hij Zijn gedaante; bij het breken van het brood. Dan mag het even stil zijn en hoeft God niet te spreken; zodat we in de stilte Zijn hart horen kloppen.

zaterdag 2 september 2023

Het Water van Psalm 42

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God; mijn ziel dorst naar God…

Psalm 42

Er zijn weinig vergelijkingen zo sterk als deze in Psalm 42, waar de dichter zijn verlangen naar God op hetzelfde niveau zet als dat van een dorstig hert dat zou sterven als het niet op tijd water vindt. Maar het is opvallend dat de dorst van de dichter in Psalm 42 (en 43) niet wordt weggenomen. Steeds weer klinkt de oproep wat buigt gij u neder, o mijn ziel? … Hoop op God …, waarmee Psalm 42 uiteindelijk afsluit.

Het hert heeft het water nog niet gevonden, maar wél de moed om door te blijven zoeken. En het lijkt erop dat die hoopvolle verwachting de dorst toch een beetje lest.

Intussen gebeurt er van alles in Psalm 42, en onderweg vindt de dichter twee waterbronnen die hem uiteindelijk niet kunnen helpen.

De eerste bron is zijn eigen tranen - (Ps. 42:4). De tweede bron is de watervloed (Ps. 42:8), notabene van God Zélf afkomstig. Maar beide bronnen voldoen niet.

Het eigen verdriet van Ps. 42:4-5 onder ogen zien helpt de dichter om het probleem te erkennen dat hij heeft. Maar het drinken van de eigen tranen mag niet leiden tot een overmaat aan zelfbeklag of een verzinken in pessimisme. Die verleiding is er wel, om tevreden te zijn met je eigen zwartgalligheid, je gemis, het feit dat je tekort wordt gedaan.

Maar verlossen doet het niet.

Dan merkt de psalmdichter de aanwezigheid van God op in het berggebied in Ps. 42:7-8, waar het water met geweld de diepte in stort. Water, ja, eindelijk water! Maar het verbrijzelt de dichter, dat water van God laat hem verdrinken. God spreekt, maar de dichter is niet in staat, is te zwak om het Godswoord te ontvangen. De paradoxale overvloed aan levensreddend water wordt in deze verzen een oordeel van God, een straf.

En verlossen doet het niet.

De dichter kan zichzelf niet redden, en zijn ontmoeting met God toont hem de afstand als een afgrond zo groot tussen hem en zijn Maker. De watervloed zou zijn dorst voor eeuwig moeten kunnen lessen, maar hij kan het niet tot zich nemen.

En zo blijft de dorst naar God, getemperd slechts door de hoop, op de lof die nu nog niet, maar ééns wel - en daardoor tóch ook nú - zal klinken. Een verlossingslied in de nacht.