zaterdag 2 november 2024

De Nalatenschap (verhaal)

Allerzielen 2024


I

Zoals iedereen weet wordt het bekende bedrijfje van Chris en Stan ingehuurd zodra iemand is overleden, om de meest essentiële zaken rond de nalatenschap te regelen nog vóórdat de begrafenisondernemer wordt ingeschakeld. Ik noem het wel het bedrijfje van Chris en Stan maar in feite is Stan door Chris ingehuurd, en dat het lang niet altijd botert tussen die twee hoef ik hier niet te noemen; gelukkig, want het is een nogal lange geschiedenis om helemaal uit de doeken te doen en dat hebben anderen veel beter gedaan dan ik ooit zou kunnen. Ik heb overigens vernomen dat Stan binnen afzienbare tijd zijn boeltje zal moeten pakken, zover is het alleen nog niet.

Toen in de vroege morgen Stine van Dam overleed, van nummer 76 twee hoog, was het dus niet vreemd dat we hun wagentje aan zagen komen. Chris parkeerde hem tussen het andere blik, Stan pakte de gereedschapskist uit de kofferbak en samen spoedden ze zich naar boven. In Stines flat was het stil, vanuit de keuken klonk alleen het rustige getik van de klok.

Ze keken even rond, tot Stan met zijn vinger wees. "Daar heb je het," zei hij, en hij snoof.

Chris knikte, en stapte langzaam op de kersenhouten tafel af die tegen de wand was gezet. Op de tafel lag een telefoon die op zwart stond. Links, tegen de muur stond een trouwfoto, van Stine, met een man. En rechts zag hij een fotocamera met een grote telelens. 

"Dat zijn er drie," zei hij zacht, "klopt dat?"

Ze keken naar het schilderij dat boven de tafel hing. Het was eigenlijk geen schilderij, het had een rafelige rand en er zaten gaten in. Als je goed keek zag je dat het meer op een legpuzzel leek die aan de muur was gehangen. Maar dan een puzzel zonder net afgewerkte randen, en die gaten kwamen door missende stukjes.

Stan ging met zijn vinger langs de gaten in de puzzel. "Daar eentje, daar - en die. Drie. Ja. Het klopt."

Chris prikte met zijn vinger op één van de open plekken. "Hij komt als eerste. Die kan jij wel opvangen, toch? Dan ga ik hiernaast even het papierwerk doen."

Stan lachte vreugdeloos. "Ja, natuurlijk lukt me dat, reken maar…"


II

Er werd gebeld. Stan opende de deur, en liet de man binnen die zich voorstelde als Daan.

"Ga zitten," zei Stan, en hij bood hem een stoel aan bij het tafeltje waar hij ook ging zitten.

"Ze is overleden…" zei de man langzaam.

"Ja, en ik ben van de nalatenschap," antwoordde Stan. Hij reikte zuchtend met zijn arm over het tafeltje en pakte de trouwfoto. "Ik vermoed dat jij wel iets voor me hebt om na te laten."

De man grabbelde zenuwachtig in zijn jaszak, terwijl hij zijn blik niet los kreeg van de foto die Stan aandachtig aan het bestuderen was. Langzaam ging Stans blik van de foto naar de man, en hij grijnsde.

"Dat waren betere tijden, of niet?" zei hij met een lachje. Hij wees met zijn hand naar de tafel. "Ja, leg dat ding daar maar neer. Dat komt zo."

De man legde een puzzelstukje op de tafel.

Stan keek afwisselend naar de man en naar de foto en grijnsde weer. "Je bent grijs geworden, wel vroeg hoor. Hoe komt dat?"

De man slikte moeilijk. "Moet dat allemaal nú - persé -"

"Ja, dat moet," antwoordde Stan hard en bot. Zijn vinger priemde naar het puzzelstukje op de tafel. "Kijk toch eens, man. Kijk naar dat armzalige stukje van je. Zie je het?"

Stan pakte het puzzelstuke op tussen duim en wijsvinger alsof het iets smerigs was, en hield het voor zijn ogen. 

"Je hebt stukjes in soorten en maten, met uitsteeksels en inkepingen, maar die van jou - zie je het?"

Hij ging met zijn andere hand langs de randen van het stukje. "Hier, een inkeping. Dat is alle zorg die Stine aan je heeft besteed, je eten, je kleren, tel maar op. En dan, de volgende, hier, dat waren je hobbies waar ze je alle ruimte voor moest geven. En dan alwéér een inkeping, jawel, meneertje, een inkeping, van al die keren dat je niet te genieten was omdat je op je werk wat tegengas had gekregen. Mocht Stine allemaal thuis opvangen, dan was je tot niets in staat, dan schold je haar onterecht de huid vol. En die laatste -"

"Hou op -" kreunde de man.

"En die laatste, dat was jouw manier van bedanken. Door er met een ander vandoor te gaan. Hoe heette ze ook weer?"

Stan veegde met zijn hand quasi-nadenkend over zijn gezicht. "Es- Esmee, hoe heette ze? Ach ja, het was Esther. Een energiek juffie van wat jaartjes jonger, niet? Daar was je toch wel aan toe? Aan wat ‘pit’, zeg maar? En, beviel het? Was het de moeite waard om Stine daarvoor te dumpen? Haar leven in een hel te veranderen? Ze had het vast verdiend, toch?"

Het gezicht van de man was krijtwit geworden.

Stan wierp het stukje terug op tafel en schudde zijn hoofd. "Wát een nalatenschap. Zelden zo meegemaakt. Wat ben je eigenlijk voor een miserabel figuur! Zeg toch eens wat, man! Verzin voor mijn part een prachtig excuus, dan kan ik ook lachen. Was ze misschien een keertje wat te streng voor je geweest? Net even te serieus als jij een lollige bui had? Of was ze misschien een keer moe terwijl jij net leuke plannen had? Dat zijn toch uitstékende excuses? Kom op!"

Terwijl de man zijn handen voor de ogen sloeg en huilde, stapte Chris weer binnen. Hij pakte het stukje van tafel op, drukte het kalm op de juiste plek in het schilderij en nam vervolgens de fotolijst van Stan over. 

Chris knikte naar Daan die hem met rode ogen aankeek. "Zo is het wel goed," zei hij, "kom, ik laat u uit."

Stan lachte hard. "Ja, zo is wel goed ja," zei hij. "Laat hem maar lopen. Krijgt vast weer een kans. Natúúrlijk. Kan blijkbaar niet erg genoeg zijn."

Chris klemde de foto onder zijn arm en nam Daan mee naar de hal. Hij sloot de kamerdeur achter hen. "Had Stan gelijk?" vroeg hij op gedempte toon.

Daan keek naar hem op. "Ja - ja," stotterde hij, "het was - het is zo - helaas…"

Chris knikte, en hij gaf de fotolijst aan Daan. "Je puzzelstukje paste gelijk... dat is een goed teken. Ze heeft tot het eind toe van je gehouden, wist je dat?"

"Oh... maar wat - wat moet ik nu -"

Chris glimlachte een beetje. "Ik denk dat je het wel weet. Je mag gaan."


III

Chris was nog maar net terug in de woonkamer toen de deurbel weer ging. Een man van middelbare leeftijd stelde zich in Stines woonkamer wat schutterig voor als Sam.

Stan wreef in zijn handen en bood hem de stoel aan waar Daan net op had gezeten. "Wat een toestand met jou, zeg," zei hij hoofdschuddend.

Sams ogen werden groot, en hij blikte van Stan naar Chris en weer terug. "Wat - wat bedoelt u? Een toestand met mij?"

"Stan bedoelt dat jullie regelmatig contact hadden," zei Chris kalm. "Fotografie, toch?"

Sam haalde opgelucht adem. "O - ja, bedoelt u dat, ja... dat klopt..."

Stans ogen werden spleetjes. "Wat zouden we nog meer hebben kunnen bedoelen, dan?"

"Later, Stan," kwam Chris tussenbeide. Hij boog zich over de tafel en pakte de camera in zijn handen. Stan ging demonstratief achterover zitten op zijn stoel en kruiste de armen.

"We handelen de nalatenschap voor Stine van Dam af," sprak Chris kalm terwijl zijn hand over de telelens streelde. "Ik ga er vanuit dat je ook wel iets na te laten hebt?"

Sam knikte, en viste een puzzelstukje op uit zijn colbert. "Hier, wat wilt u -"

"Leg het maar op tafel," antwoordde Chris. "Dat komt zo."

Stan boog zich even met een misprijzende grijns op zijn gezicht over het kleine stukje, maar hij zei niets.

"Vertel eens iets over jullie fotografie-hobby?" vroeg Chris. Stan kuchte.

"Nou, ja," aarzelde Sam, "Stine - ze vond het leuk om wild te fotograferen. Ik ontmoette haar bij zo'n wildkijkhut, een tijdje geleden, en we hadden het er over. Daarna zijn we regelmatig eropuit getrokken, we vonden het erg leuk om nieuwe stekjes te ontdekken."

"Ze deed ook mee aan wedstrijden, toch?" zei Stan achteloos.

"Ja, ja..." antwoordde Sam, "dat klopt... ze heeft zelfs een keer de hoofdprijs gewonnen..."

"Precies...!" reageerde Stan triomfantelijk, en hij rekte de s tot een naargeestig gesis terwijl hij de camera in zijn handen nam. "Vertel eens, Sam, is dit een goede camera? Jij hebt er toch verstand van?"

Sams fronste zijn wenkbrauwen."Waarom - waarom is dat nu belangrijk? Wat doet het er toe?"

Stan grinnikte even vreugdeloos. "Laat dat maar aan ons over, als ik het vraag, dan is het belangrijk, ga daar maar van uit. Is dit dus een goede camera, of niet?"

"Nou, ze had hem gekregen van haar vader..."

Stan zuchtte luid. "Geef nou eens antwoord, man. Ik vraag niet waar dat ding vandaan komt, voor de derde keer, ik wil weten of het kwaliteit is!"

"Niet echt... de camera ziet er duurder uit dan dat hij eigenlijk waard is."

"En jouw camera, wat is dat voor spul? Jij koopt toch geen rommel, of wel?"

Sam rechtte zijn rug. "Waar gaat dit over? Nee, geen rommel, al smijt ik niet met geld."

Stan viste een pen uit zijn jasje, puur en alleen om daarmee in de richting van Sam te kunnen wijzen. "Ik zal je vertellen waar het over gaat. Jij, met je mooie spullen, nauwkeurig uitgezocht en op elkaar afgestemd, hebt nog nooit iets gewonnen bij een fotowedstrijd. Jouw foto's moesten ze niet, en die van Stine wel - terwijl jij van een kilometer afstand kon zien dat het met een prul was geschoten. Dat stak, dat kon je eigenlijk helemaal niet hebben. Jij gunde haar het succes niet."

Sam werd rood, en hij veegde met zijn hand over zijn voorhoofd. Stan stak de pen in de rechterhoek van zijn mond, en lispelde vanuit de linkerhoek: "Heb ik gelijk, of niet?"

"Ja, ik vond het niet leuk! Toch hè, ik heb daar nooit iets van laten merken, ze gaf daar zelf ook niet de aanleiding toe, en ergens gunde ik het haar ook om succes te hebben. Maar het klopt, ik had dat zelf ook wel eens gewild."

Chris knikte vriendelijk naar hem. "Heel goed, Sam," zei hij. "Maar nu iets anders, pak je puzzelstukje eens - waar zou je die plaatsen?"

Sam was even in verwarring, pakte toen het stukje en zocht op het schilderij boven de tafel.

"Er zijn twee lege plekken," hielp Chris, "zie je ze? Op welke moet de jouwe komen?"

De man hield het stukje bij het schilderij maar haalde al snel zijn schouders op. "Ik weet het niet, hij past niet..."

"Dat klopt," zei Chris. "Weet je hoe dat komt? In dit geval komt het doordat jouw stukje de verkeerde vorm heeft. Geef hem eens aan mij?"

Sam gaf het stukje aan Chris, en die hield het in de lucht terwijl hij naar de onderkant wees. "Kijk, als dít uitsteekseltje er nou eens niet was - dan zou het passen... en uitsteekseltjes zijn die dingen die je aan de ander geeft, of wil geven. Maar dit ene uitsteekseltje hoort er niet. Zie je dat?"

Chris liep naar de salontafel waar Stan zijn gereedschapskist had neergezet. Hij haalde er een tang en een vijltje uit en liet alles aan Sam zien. Toen knipte hij met de tang het uitsteekseltje af van het puzzelstukje.

"Stine was eenzaam, dacht je," zei Chris. "En jij dacht dat je daar wel wat aan kon doen. Moest doen, wilde doen... wat was het? Je mag het zelf zeggen. Maar terwijl jij dacht dat je een hulpvaardige, reddende engel moest zijn, lag het in feite heel anders. Want kijk eens - zelfs nú past het stukje nog niet."

Chris hield het stukje bij de puzzel aan de wand. "Er is nog meer werk nodig hier. Wat jij meende te geven, was in feite iets wat jij ontving. Jouw hulpvaardigheid, al die aandacht die jij gaf - het was eigenlijk niets meer of minder een manier om jezelf waardevol te kunnen vinden. Zie je dat Stines puzzel daar zelf een uitsteeksel heeft?"

Sam staarde naar de puzzel aan de muur, en hij zweeg. Toen pakte hij zijn puzzelstukje uit de hand van Chris en nam de vijl van tafel. Stukje bij bij beetje vijlde hij er een opening in en probeerde net zo lang tot het stukje paste. Er rolde een traan langs zijn wang.

"Zo is het goed," zei Chris. Hij pakte de camera van tafel en liep met Sam mee naar de hal. Opnieuw sloot hij de deur, en hij overhandigde Sam de camera.

"Ik denk dat je er wel iets moois mee kan doen," zei hij. "Je was een heel goede vriend voor Stine, Sam, weet je dat? Ze was heel blij met jou."

Sam knikte alleen nog maar, en verliet de woning.


IV

"Je ziet wat er nog mist, Stan," zei Chris terwijl hij met de handen op de rug naar de puzzel aan de wand staarde. "Bijzonder, vind je niet?"

"Dat wordt geen werk voor mij, ik zie het al," zuchtte Stan misprijzend. "Dat mag je zelf afhandelen."

Er verscheen een diepe glimlach op het gezicht van Chris. Toen de bel ging en hij een vrouw met grijzend haar had binnengelaten, glimlachte hij nog. Terwijl Stan aan de andere kant van de kamer uit het raam staarde, liet Chris de vrouw aan tafel zitten en pakte hij zelf de telefoon die daar lag.

"Jij bent Joanne, heb ik dat goed? Ken je deze telefoon?"

"Ja... dat is Stines telefoon..."

"Wat deed ze daar zoal mee?"

"Ja, wat iedereen doet, maar u bedoelt misschien -"

Ze keek in de vriendelijke ogen van Chris. "We spraken elkaar veel, met korte of soms wat langere berichtjes. Ik geloof dat het voor haar heel belangrijk was, nee, dat zeg ik niet goed, het was voor ons alletwee belangrijk."

"Hoe ervoer je dat contact? Was het fijn?"

Joanne zweeg een tijdje en staarde naar Stines telefoon. "Fijn, ja, vaak wel. Maar ik zal eerlijk zeggen dat ik het niet altijd als fijn heb ervaren, en dat vond ik dan ook weer naar, dat vindt u vast vreemd..."

"Kan je dat uitleggen aan me? Wat je niet fijn vond, en waarom je je daar dan voor schaamde? Dat zeg ik toch goed?"

Joanne knikte langzaam. "Ja, zo is het. Soms wilde ik wel eens een dag met rust gelaten worden, maar als Stine dan met een vervelend probleem zat, vond ik niet dat ik mijn eigen belang voorop mocht zetten. En dan stuurde ik toch een antwoord terug, terwijl ik me schaamde dat ik er eigenlijk geen zin in had gehad. Ik ben van binnen helemaal niet zo'n vriendelijk persoon, weet u..."

Chris knikte begrijpend. "Wij zijn hier voor de nalatenschap van Stine, heb je iets dat je haar nalaat?"

Joanne knikte, en pakte een puzzelstukje uit haar tasje. Ze wilde het aan Chris geven, maar die schudde zijn hoofd. "Wil je jouw stukje zelf in de puzzel doen? En kijken of het past?"

Joanne strekte haar arm en probeerde tevergeefs haar stukje in het overgebleven gat in de puzzel te stoppen.

"Ik geloof dat mijn stukje niet goed is," zei ze, "hier, dit uitsteekseltje en deze, die zijn te groot..."

Ze reikte voor de vijl die op tafel lag en wilde er al mee aan de slag gaan, tot Chris zijn hand op haar arm legde.

"Jouw stukje is goed, Joanne," zei hij.

"Maar hij past niet!" anwoordde ze zacht. "Ik wist het wel, ik heb me teveel willen opdringen... mezelf te belangrijk gevonden. Dat klopt toch?"

Chris pakte de vijl, stond op en begon in de puzzel aan de wand te peuteren en te vijlen. "Het is niet jouw stukje wat verkeerd is, Joanne. Het is de puzzel van Stine... kijk, als we deze opening iets groter maken, en deze... dan past jouw stukje wel. Stine was niet altijd de perfecte vrouw, zoals jij soms wel eens dacht. En ze is ook wel eens wat te makkelijk met jouw vriendschap omgegaan."

Joannes ogen werden groot. "Dat kan niet... echt... weet u, ik heb dat ook wel eens gedacht, dat ze te veel vroeg, maar als ik er dan over nadacht, dan merkte ik dat er juist bij mezelf zoveel verkeerde verwachtingen zaten... echt, zo is het, geloof mij..."

Chris zei niet gelijk iets. Hij nam het stukje van Joanne, drukte het voorzichtig in de puzzel, en pakte toen Joannes hand. 

"Het is goed, Joanne. Ik weet hoe je gedachten zijn geweest. Maar in dit geval is het belangrijk dat je mij gelooft. Zie je dat het nu past?"

Hij nam de telefoon van tafel en gaf hem aan Joanne. "Hier, dit is het beste symbool voor wat zij voor jou en jij voor haar hebt betekend, en hij komt vooral jou toe. Kijk er gerust in, je zult Stine er des te beter door gaan begrijpen."

Chris liet Joanne uit, en keerde terug naar de woonkamer waar Stan op hem stond te wachten bij de puzzel aan de wand.


V

"Daar heb je haar," zei Chris tevreden, wijzend naar de puzzel. Nu het laatste stukje was gelegd, was Stine helemaal zichtbaar geworden.

"Echt fraai is het niet," zei Stan, terwijl hij er met zijn neus bovenop stond. "Als je snel kijkt gaat het nog misschien, maar eigenlijk past geen enkel stukje goed. Hier, een rafeltje, en dáár zit weer teveel ruimte. Wat een rommeltje. Het ziet er niet uit."

"Ik neem haar mee naar mijn atelier," zei Chris, "en dan zal ik haar verder vervolmaken."

Stan haalde zijn schouders op. "Ik snap niet waarom je al die moeite doet. Heb je je handen wel eens bekeken? Helemaal kapot van het gevijl, gebeitel en geschuur. Je kan wel eindeloos bezig blijven."

Chris blikte even naar zijn handen en glimlachte. "Dat komt omdat ik van ze houd, Stan. En dat zal jij inderdaad nooit begrijpen. Mijn geluk vind ik erin om die puzzels werkelijk volmaakt te maken. En deze kleine puzzel van Stine moet ook weer passend worden gemaakt voor de grote puzzel die in mijn werkplaats hangt. De puzzel van álles. Kom, ik heb werk te doen!"


zaterdag 7 september 2024

De complexe ander

Maar wat juist zo belangrijk is voor een individu, is dat hij zichzelf kan zijn, uniek in zijn mysterie en complexiteit.

Charles Pépin
in De ontmoeting - een filosofie


Duister

(In deze tweede post over dit boek (zie hier voor de eerste) wil ik wat meer persoonlijke opmerkingen maken mede vanuit het perspectief van ASS.)

Het plaatje op Pépins boek toont een enkel figuurtje in het geel, omringd door anderen. Zoals ik schreef in mijn eerdere post, beschouwt Pépin ontmoetingen erg vanuit het individu, en kunnen de donkere figuurtjes worden gezien als alle mogelijke ontmoetingen die de centrale figuur, de "ik", kan hebben. Eigenlijk is het een vreemd plaatje bij het thema 'ontmoeten', want bij mij wekt het een gevoel van isolatie, van eenzaamheid op. Tegelijk herken ik mij zelf daar juist in. 

Even duister als de figuurtjes op de afbeelding zijn voor mij ook de mensen om mij heen. Wie zijn dat, waar moet ik rekening mee houden, wat zijn hun gevoeligheden? Wil ik eigenlijk wel contact? Waarom zou ik de moeite doen? Wat willen die anderen eigenlijk van mij? Als ik contact aanga, raak ik dan niet mijn vrijheid kwijt?

Complex

Een tijdje geleden sprak ik met een studiegenoot over hoe ik het aangaan van een vriendschapsband ervaar. Na daar wat langer over te hebben nagedacht, beschreef ik zo'n ervaring als het botsen van twee sterrenstelsels.

Een sterrenstelsel is groot, met ontelbare sterren en planeten, gigantische afstanden. Van veruit het meeste in ons eigen sterrenstelsel hebben we geen enkel benul, het is on-ontdekt, onbekend.

Een mens, op de kaft van het boek dus elk van die figuurtjes, heeft daar wel iets van weg, is ook zo enorm complex. Veel dingen kunnen we van onszelf eigenlijk niet goed begrijpen, onze bepaalde angsten, of onze voorkeuren. Maar wat voor onszelf geldt, geldt ook voor de ander die we ontmoeten. En juist in vriendschappen zie je meer van die complexiteit, raak je dichter aan de grootsheid die de ander bezit, en móét je daar ook iets mee.

Impact

De tweede reden dat ik aan botsende sterrenstelsels dacht, heeft te maken met de gevolgen die een vriendschappelijke ontmoeting heeft. Wanneer sterrenstelsels elkaar gaan raken, dan zullen sterren met elkaar botsen - en mogelijk uitdoven. Maar er zullen ook weer nieuwe sterren ontstaan, nieuwe planeten wellicht. Het 'anders-zijn' van de ander kan confronterend zijn, kan schuren. Of het kan als een spiegel functioneren voor jezelf. Hoe dan ook word je geraakt. 

Een vluchtige ontmoeting kent dat minder; of je kunt je beperken tot een enkel gebied van interesse, bijvoorbeeld, en de rest van de persoon die de ander is, negeren. Ik heb dat wel eens een "vriendschap-light" genoemd, maar het is in feite geen echte vriendschap omdat je wel bepaalde aspecten wilt van de ander maar niet de ander zelf. Overigens kan er dan nog steeds sprake zijn van ontmoetingen in de zin van Pépins boek, en dat geeft ook gelijk de beperking aan van de wat egocentrische insteek die Pépin kiest (met wat uitzonderingen).

In een vriendschap (die in mijn ogen het woord waard is) ontkom ik er niet aan ook de kanten te ontmoeten in de ander die mij minder liggen, dingen die ik afkeur of waar ik puur gevoelsmatig een afkeer van heb; en moet ik proberen de ander ondanks die dingen toch te aanvaarden. Zoiets werkt als een zandkorrel in een oester, het schuurt voortdurend en je moet hopen dat het iets goeds oplevert.

Loyaliteit

Dat "schuren" heeft in mijn eigen ervaring een dubbel karakter. Het treedt niet of nauwelijks op bij oppervlakkige ontmoetingen, maar zodra er meer binding ontstaat met de ander en het leven van de ander, groeit dit. Ik zie bij mezelf een soort alles-of-niets houding ten opzichte van vriendschappen, en dat betekent vanuit mij ook een haast verplichtende loyaliteit die claimend kan gaan werken. Ik wil te graag te veel betekenen voor de ander, en verwacht daardoor - impliciet - ook teveel terug. Zonder beide dingen overigens persé bewust te willen, maar het heeft invloed op hoe ik een vriendschap ervaar: met ups en downs maar vooral als enorm intensief. Zodat ik er wel eens een keer van wakker kan liggen.

Een nuchtere constatering voor mezelf is dat ik het me niet is gegeven veel hechte vriendschappen te hebben, hoewel ik de enkele die ik heb als heel waardevol zie. 

En er is nog een andere reden die vriendschappen lastig maakt.

Derden

Waar Pépin nauwelijks aandacht voor heeft, maar wat voor mij juist vriendschappen haast té complex maakt, is de ontmoeting met wat ik even de "derde" noem; het kan ook de vierde, vijfde, etc. zijn. Waar het om gaat is dat wanneer ik iemand ontmoet, dit ook gevolgen heeft voor de mensen die ik reeds ken. 

Terug naar het beeld van de sterrenstelsels: het geeft mij het gevoel dat ik dan een compleet stelsel moet "inpassen" in de het netwerkje van stelsels om mij heen. Het is voor mij al erg lastig om 1-op-1 de ander enigszins te begrijpen, maar om vervolgens over de complexiteit van de ander te communiceren naar een derde, even complex persoon is niet te doen. Terwijl ik wel ervaar dat dat vaak nodig is of van mij gevraagd wordt.

Dat raakt ook aan het fenomeen van de contexten waar ik eerder over schreef, wanneer twee contexten elkaar gaan raken ontstaat complexiteit. En in feite draagt iedereen een eigen context met zich mee, en betekent elke ontmoeting een nieuwe context. Wat al complex was, wordt nog complexer.

Conclusie

Voor Pépin is ontmoeten iets is waar je van kan groeien, een katalysator van je eigen persoonlijke ontwikkeling. Daar ben ik het mee eens. En waar het om relatief oppervlakkige ontmoetingen gaat (Pépin noemt bijvoorbeeld de ontmoeting met een intellectueel, of zelfs met een kunstwerk) zou ik zelfs kunnen stellen: hoe meer, hoe beter.

Maar dat is nog wat anders dan de ander écht ontmoeten. En dat ligt in ieder geval in mijn situatie toch wat problematischer. De werkelijke ontmoeting met de ander levert ook spanning op, veel spanning, en eerlijk gezegd ook wel eens tevéél spanning.

En dat is eigenlijk best jammer. Als christen en als theoloog houdt me dat bezig, hoe we als mensen met elkaar verbonden zijn en invloed op elkaar hebben. Hoe we, zeker als gelovigen onderling, ieder een puzzelstukje zijn, en door elkaar vast te houden samen één geheel vormen. Het is teleurstellend om te constateren dat je zo moeilijk die verbinding kan leggen. 

En zo bemoedigend dat dit toch een keer zal gebeuren.




vrijdag 30 augustus 2024

Een ontmoeting met Pépin

'Hij ziet onze zwakheid en hij geeft ons kracht', zegt de toekomstige paus Franciscus over God. Dat gaat net zo goed op voor een vriend.

Charles Pépin
over de film The Two Popes in De ontmoeting - een filosofie


Eén van de allereerste dingen die bij me naar boven kwamen nadat ik het boek 'De ontmoeting - een filosofie' had gelezen, was dat Pépin zonder meer trouw is aan zijn eigen ideaal voor wat betreft ontmoetingen. Op bladzijde 62-64 beschrijft hij hoe hij zich verdiept heeft in het Christendom, en hoewel hij atheïst gebleven is, heeft die ontmoeting met het christelijke geloof wel "de grenzen van [z]ijn innerlijke wereld verlegd".

En eigenlijk vat dit precies samen hoe Pépin in dit boek naar ontmoetingen kijkt: als een uitgelezen mogelijkheid om iets nieuws te ontdekken, in de ander, of in "het andere"; om geconfronteerd te worden met het radicaal 'andere' in de mens die je ontmoet. Om zo ook iets nieuws te gaan ontdekken in jezelf en zo jezelf te ontwikkelen.

Pépin noemt drie voorwaarden voor zo'n werkelijke ontmoeting, hij vat ze samen op bladzijde 155-156: Naar buiten treden (uit je eigen veilige wereld), beschikbaar zijn (voor het onverwachte, bedoelt Pépin) en het masker laten vallen (kwetsbaar durven zijn). Het citaat aan het begin staat in de context van dat laatste, van de kwetsbaarheid - je kan de ander alleen ontmoeten als zowel de ander als jijzelf zich kan 'openen'. En de ander kan voor jou dan een bron van kracht worden, juist omdat die jouw zwakheden kent. 

Het is mooi om te zien hoe Pépin hier de waarde van een puur christelijke notie erkent en die probeert te vertalen naar iets waar hij als niet-gelovige iets mee kan, door wat in de film aan God wordt toegeschreven, zelf aan vriendschap te verbinden. Wat vervolgens weer een heel christelijke gedachte is, dat we in onze vriendschappen iets van God weerspiegelen.

In deze blogpost zal ik het boek als geheel beschouwen en een aantal (meer zakelijke) observaties doen. In een volgende blogpost hoop ik vanuit mijn eigen ervaring (als iemand met autisme) te schrijven over ontmoetingen en hoe ik Pépins boek in dat licht waardeer.

Positief

Pépin duidt ontmoetingen vooral positief. Dat heeft iets moois in zich, want in principe is inderdaad van iedereen iets te leren, kan je je juist aan het onverwachte "schuren" om nieuwe dingen te ontdekken. Tegelijk komt daar wel een vrij optimistisch mensbeeld uit naar voren. Een mensbeeld dat niet altijd recht doet aan de praktijk volgens mij, waar ontmoetingen ook regelmatig mensen op een negatieve manier van hun stuk kunnen brengen.

Daar zou tegenin gebracht kunnen worden dat dergelijke negatieve ontmoetingen niet voldoen aan de drie voorwaarden die Pépin voor een ontmoeting stelt. Uit het (fictieve) verhaal van Benedictus en Franciscus komt naar voren dat een werkelijke ontmoeting liefst wederzijds van karakter is, waarbij die drie voorwaarden dus ook van beide kanten vervuld moeten worden. Maar dit is zeker geen vanzelfsprekende zaak, en in sommige gevallen ook onmogelijk. Ik heb het niet heel nauwkeurig bijgehouden, maar naar mijn gevoel waren de meeste voorbeelden situaties van éénrichtingsverkeer, zoals in het geval van Pépin zelf die zich openstelt voor wat zijn leermeester zegt tijdens colleges.

Bij mij blijft de vraag dan staan wat er gebeurt in een ontmoeting met het kwaad, of met het kwade in de ander. Iets wat volgens mij veelvuldig voorkomt. Of, paradoxaler, een ontmoeting met de ander waarbij het goede van de ander juist bij jou iets verkeerds veroorzaakt - bepaalde ideeën of woorden die in jouw context een andere, een ongezonde betekenis hebben of krijgen. 

Vriendschap en romance

Pépin maakt geen principieel onderscheid tussen enerzijds ontmoetingen met de ander op romantische basis, en anderzijds gewone vriendschappen. Hij benoemt het verschil soms wel, maar het staat erg op de achtergrond - hij lijkt dezelfde dynamiek te zien, waarbij die in een gewone vriendschap zich op andere vlakken afspeelt vergeleken met een vaste relatie.

En dat is ook zonder meer waar. Je zou een (westers) huwelijk kunnen zien als de meest vergaande ontmoeting tussen twee personen. Juist in een huwelijk komt - als het goed is - die kwetsbaarheid naar elkaar toe echt tot bloei, en ook de beschikbaarheid voor de ander. 

Waarbij het boeiend is om na te denken in hoeverre de 'ander' in het huwelijk ook nog werkelijk kan worden gezien als 'ander', en niet als verlengstuk van jezelf. Wat wordt er één in een huwelijk, en wat blijft er fundamenteel gescheiden? Kan de ander je nog verrassen als uniek persoon? In hoofdstuk 5, Ik ontdek jouw standpunt, komt dit uitgebreid aan bod. Op bladzijde 55 schrijft Pépin: "Maar wat juist zo belangrijk is voor een individu, is dat hij zichzelf kan zijn, uniek in zijn mysterie en complexiteit." Een waardevolle gedachte. Vanuit christelijk perspectief is de ander evenzeer een schepsel van God, en in die zin een wonderlijk mysterie zoals we dat zelf ook zijn.

Terugkerend naar de gelijkschakeling tussen vaste relaties en vriendschappen: die werkt soms bevreemdend. Zo kan Pépin op paradoxale wijze het woord 'trouw' verbinden aan overspel (bladzijde 22, "De film nodigt ons uit om te begrijpen dat ze hem eigenlijk trouw blijft"). Let wel: de vrouw uit de film in kwestie gaat vreemd met een andere man, kiest ervoor om toch bij haar echtgenoot te blijven maar blijft volgens de film trouw aan de man met wie ze vreemdging. Dat dit voor Pépin logisch klinkt heeft te maken met die gelijkschakeling van vriendschappen en relaties, en mijns inziens met een nogal dramatische onderwaardering van het begrip 'trouw'. Tegelijk is het waar dat het gehuwd-zijn niet betekent dat andere vriendschappen hun waarde verliezen, als je dat denkt eis je waarschijnlijk teveel van je man of vrouw.

Individu en gemeenschap

Dat brengt me bij een ander punt dat me opviel tijdens het lezen, en het sluit aan bij iets wat ik hierboven al aanstipte. Veel voorbeelden (hoewel, nogmaals, niet alle) betreffen een vorm van éénrichtingsverkeer. Een bepaald persoon ontmoet een 'ander' of 'iets anders' (een schilderij) en dat heeft impact op zijn leven. De eerste acht hoofdstukken beginnen met het woord 'ik', en dat is naar mijn idee geen toeval. Ik ontmoet de ander, er gebeurt iets met mij. Uiteraard kan dat ook wederzijds zijn, maar dan moet je simpelweg even 'ik' en 'ander' omdraaien.

In hoofdstuk 4, "Ik heb zin om mijn geluk te beproeven", voegt Pépin hier iets aan toe vanuit het idee 1+1=3, de ontmoeting levert iets extra's op, heel concreet kan dat in een relatie een gezin zijn (blz. 45), maar het kan evengoed een creatieve uiting zijn, een kunstwerk of een muziekstuk. Het blijft in dit boek kleinschalig.

Een ontmoeting blijft mijns inziens niet beperkt tot iets wat gebeurt tussen de "ik" en de ander, met hooguit een bepaald resultaat tot gevolg. Een ontmoeting werkt door in levens van mensen die daar indirect mee te maken hebben, en de waarde van de ontmoeting moet daarom niet louter worden gewaardeerd op basis van hoe de "ik" het ervaar, maar daarin moeten de bredere gevolgen worden meegewogen.

Laat ik het overspelscenario van hierboven als voorbeeld nemen. Pépin legt de nadruk op de vrouw, die een andere man ontmoet en door hem zichzelf als het ware opnieuw uitvindt. Dat op zichzelf kan positief worden geduid. Maar wat doet deze ontmoeting met haar echtgenoot? Voor Pépin is hij nauwelijks relevant, terwijl ik me kan voorstellen dat niet elke echtgenoot zichzelf irrelevant vindt als zijn vrouw vreemdgaat.

Maar ook los van een overspelscenario kan een nieuwe ontmoeting andere, al bestaande vriendschappen onder druk zetten. Een nieuwe vriendschap kan tijd inpikken die eerst aan anderen werd besteed. Een verrassende ontmoeting kan betekenen dat er nieuwe interesses ontstaan en oude hobbies - met bijbehorende contacten - naar de achtergrond verdwijnen. 

Kortgezegd is de "ik" niet alleen op de wereld, ook niet alleen samen met die ander uit de ontmoeting. En ik draag een gedeelde verantwoordelijkheid voor wat ik doe met die ontmoeting ten opzichte van mijn omgeving.

Volgroeien door ontmoeten

Het slotdeel van het boek bevat een aantal benaderingen van het begrip 'ontmoeting': een antropologische, existentiële, religieuze, psycho-analytische en dialectische benadering. In de antropologische benadering komt het idee naar voren dat de mens in feite 'te vroeg', onvoltooid, geboren wordt, en van zijn ontwikkeling afhankelijk is van (ontmoetingen met) anderen. Pépin schrijft (bladzijde 168): "Voor Aristoteles is de ontmoeting dus niet alleen onderdeel van ons mens-zijn, maar zelfs de cruciale voorwaarde voor onze verwezenlijking als mens"; iets wat in de existentiële benadering nog fundamenteler wordt gemaakt: de mens is niet, maar wordt - door de ontmoetingen met de ander. Vanuit christelijk oogpunt misschien een wat te sterke overwaardering van ontmoetingen ten opzichte van de intrinsieke waarde van de mens als persoon.

Vanuit de religieuze benadering ziet Pépin een lijn lopen van de ontmoeting met de ander naar God: "De gelovige herkent in de ander een goddelijk schepsel", waarin hij "evenzovele tekenen van een hogere liefde" ziet; omdat God zich juist ook laat zien als Iemand die een relatie wil aangaan - Pépin beschouwt het Woord uit het eerste vers van het evangelie van Johannes als "de eerste van alle relaties".

Een boeiende opmerking maakt Pépin in de context van de psycho-analytische benadering, op bladzijde 190-191, als hij de gedachtegang van Freud samenvat: "Wij zijn kinderen van onze kindertijd en van onze ouders. Daardoor kunnen we patronen erven uit ons familieverleden. Patronen die vaak van generatie op generatie overgaan. De wijze waarop we met onze ontmoetingen omgaan wordt sterk beïnvloed door dit verleden." Pépin nuanceert het massieve karakter van deze invloed, door te zeggen dat we door de ontmoetingen ook los kunnen komen van datzelfde verleden. Opnieuw benadrukt hij hiermee wel het individualistische karakter van zijn boek - als er al een band is met familie en geschiedenis, dan kan die gelukkig worden ontvlucht.

Pépin eindigt zijn boek, eigenlijk alles samenvattend uit de verschillende benaderingen, op deze manier: "Helemaal alleen zijn we niets, stellen we niets voor, worden we niets. Maar ik hoef je alleen maar te ontmoeten en alles begint." 

Daar zit veel waars in. Wanneer we de mensheid zien vanuit het Bijbelse verhaal, dan zijn we als mensen allemaal nauw aan elkaar verbonden, en is de ontmoeting met de ander een uitgelezen kans om die band te versterken. En willen we als christenen invulling geven aan het idee van het lichaam-zijn van Christus met Hem als hoofd, dan kan dit alleen als we de ander echt willen ontmoeten.

Een dergelijke ontmoeting gaat dan wel verder dan het puur individuele, dan hebben we - met God in Johannes 3:16 - het belang van de hele wereld op het oog.