maandag 13 januari 2025

De Kameel en de Hel



Salaam vroeg:

Vader, 

Ik heb gehoord over de hel, en nu ben ik bang voor de straf van de Almachtige.


Ya'akub antwoordde:

Er was eens een rijke heer, die aan de rand van de woestijn zijn huis en twaalf kamelen had waarvoor hij zeer goed zorgde. Eén van de kamelen brak echter steeds uit, en talloze malen moest de man erop uit om zijn kameel terug te halen uit het onherbergzame gebied.

Op zekere dag dronk de kameel in de vroege ochtend zoveel als hij kon, en ontsnapte opnieuw. Hij liep zo ver als hij kon de woestijn in, waar het steeds kaler en droger werd. Toen de zon onderging en het snijdend koud werd, zocht de kameel beschutting bij een cactus waar hij voorzichtig iets van at. 

De volgende ochtend trok de kameel verder de woestijn in, vele dagen lang tot waar er alleen nog stilte was en zelfs de cactussen verdord waren. Gekweld door de dorst, en zonder nog enig vet op zijn botten, legde hij zich in de laatste nacht ergens neer onder het gezicht van de sterren. Hij dacht terug aan zijn rijke heer, maar toen hij opstond, merkte hij dat hij niet meer kón terugkeren. Met een zucht liet hij zich tenslotte neerzakken in het zand.


Salaam vroeg:

Is de woestijn als de hel, Vader?


Ya'akub antwoordde:

De woestijn is als de hel, en onze ziel is als de dwaze kameel.


Salaam vroeg:

Ónze ziel, Vader? Dat maakt me bang.


Ya'akub sprak:

De kameel had geen reden om zijn heer te verlaten, en de onherbergzame woestijn te verkiezen boven de overvloed. Zo heeft onze ziel geen reden om de Almachtige te verlaten en het kwaad te verkiezen. De Almachtige heeft een omtuining om ons leven gelegd, maar dwingt ons niet om Hem te dienen. En zoals er geen enkele reden was voor de kameel om de woestijn in te trekken, zo hebben wij geen enkele reden om de Almachtige te verlaten. Toch doen we dat, steeds als we zondigen.

Wanneer we berouw hebben en roepen, zoekt de Almachtige ons op en brengt ons terug. Maar wanneer onze ziel zich went aan de zonde, is ze als de kameel die steeds verder weg de woestijn in trekt. En er zijn zielen die niet meer tot berouw komen, en dan - net als de dwaze kameel - tenslotte verdord in de duisternis omkomen.


Salaam vroeg:

Men heeft mij gezegd dat de ziel eeuwig is, hoe kan ze dan omkomen?


Ya'akub sprak:

De ziel in de woestijn zal sterven zoals de dwaze kameel. Een kameel kan niet altijd blijven sterven, eens blaast hij de laatste adem uit. De ziel die zondigt sterft elke dag een beetje, steeds meer en meer. Maar de ziel heeft geen laatste adem. De hel is de plaats waar de ziel haar laatste adem zou willen uitblazen, maar het niet zal kunnen.


Salaam zei:

Vader - nu ben ik werkelijk bevreesd.


Ya'akub antwoordde:

We behoren bevreesd te zijn voor de hel, en zeker ook voor de zonde die ons daar brengt. Maar vooral moeten we bevreesd zijn voor de onbekeerlijkheid van onze ziel, die ons weerhoudt in berouw terug te keren naar de Almachtige.

De kameel had niet na elke dag door hoeven lopen, steeds verder de woestijn in. De weg terug lag elke morgen voor hem open. Hij had kunnen roepen om zijn heer, die hem voorzeker had gehoord - zelfs in die laatste nacht.

Zo is er voor onze ziel ook steeds een weg terug, een weg terug naar de Almachtige, naar Zijn liefde en Zijn gaven.

Maar zovele zielen wíllen niet.


  

maandag 6 januari 2025

De Moeder en de Sultan



Salaam vroeg:

Vader, 

Waarom zorgt de Almachtige er niet voor dat alle mensen Hem dienen?


Ya'akub antwoordde:

Eens bereidde de sultan een grote maaltijd en nodigde de mannen uit de stad om te komen genieten van het uitgelezen voedsel en de rijke gaven die hij aan alle gasten beloofde.

Toen het bericht een jongeman bereikte, zag zijn moeder tot haar verbazing dat hij de brief achteloos terzijde schoof. Toen ze vroeg waarom hij niet verheugd was, vertelde hij haar dat de sultan vergramd was op hem omdat hij diens naam eens in een dronken bui had gelasterd.

Maak het dan goed, antwoordde ze. Ga naar de sultan en verontschuldig je!

Maar haar zoon weigerde. Hij zal me vast voor jaren opsluiten, zei hij. En hoe zijn moeder ook aandrong, haar zoon wilde niet.

Tenslotte trok zijn moeder haar mooiste kleren aan, vroeg bij de paleispoort of ze de sultan spreken mocht en wachtte daar van de ochtend tot de middag totdat hij haar ontving.

O sultan, sprak ze, mijn zoon is bevreesd dat u hem grijpen zal en straffen wanneer hij verschijnt bij de maaltijd!

Vrouw, antwoordde de sultan, ga, en zeg uw zoon: alleen wanneer je mijn uitnodiging in blijdschap aanvaardt zal je je straf ontlopen!

Maar hoe de moeder ook bij haar zoon aandrong, smeekte en weende, hij geloofde haar niet en weigerde zich gereed te maken voor de maaltijd van de sultan. Daags voor het feest toog de moeder daarom opnieuw naar het paleis.

sultan, sprak ze, mijn zoon weigert mijn woorden over uw goedheid te geloven. Beveel toch slechts uw knechten om hem morgen uit mijn huis op te halen voor het feest! Grijp mij desnoods, en werp mij in de gevangenis in zijn plaats!

Vrouw, antwoordde de sultan, aan mijn dis zullen slechts mijn vertrouwelingen kunnen zitten. Uw zoon heeft mijn woord en uw getuigenis, als hij die niet gelooft, heeft hij mij niet lief. En hoe zou ik hem tot liefde kunnen dwingen?


Salaam zei:

Toch schijnt het mij dat de goedheid van de Almachtige zo kan worden belemmerd door onze slechtheid en onbekeerlijkheid.


Ya'akub antwoordde:

Dat is hoe het ons kan schijnen.

Wij horen spreken over de macht van de sultan, en denken, zo moet ook de Almachtige wel zijn, want uit Zijn hand komt diens macht voort. En het is waar!

Maar een grotere waarheid is het, dat de Almachtige ook naar Zijn beeld het ware moederhart schiep dat als geen ander het heil zoekt van die haar dierbaar zijn. Zalig de mens met zo'n hart dat zich verontrust over het heil van de medemens.

Alleen de Almachtige is zó machtig dat Hij de mens kon scheppen om Hem in vrijheid lief te hebben; en alleen de Almachtige is zó machtig dat Hij Zichzelf de macht tot dwang ontzegde en in plaats daarvan in tranen het heil zoekt van hen die Hem dierbaar zijn.

 

 

 

maandag 30 december 2024

Fata Morgana

Salaam vroeg:

Vader, 

Waar vindt de mens het geluk?


Ya'akub antwoordde:

Een bruid ging op weg door de woestijn naar de stad waar haar bruidegom woonde, om daar met hem te trouwen en het grote bruiloftsfeest te vieren.

De reis nam vele dagen in beslag, en de vrouw werd vermoeid. Op een dag zag ze links van het pad in de verte de stad liggen, terwijl ze wist dat die nog dagen van haar verwijderd was. Een luchtspiegeling bracht haar even in verleiding om van het pad af te gaan, maar haar verstand zei haar dat ze moest doorlopen.

Elke dag werden de luchtspiegelingen sterker en overtuigender, dan weer links, dan weer rechts van het pad. Op het laatst meende ze zelfs haar geliefde bruidegom te zien, en het verlangen was sterk om hem in haar armen te kunnen sluiten.

Maar zou dat zijn gelukt als ze van het pad was afgegaan?


Salaam zei:

Nee, natuurlijk niet, vader! Haar bruidegom wachtte op haar aan het einde van het pad, en nergens anders.


Ya'akub sprak:

En zo is het met het geluk van de mens. De Almachtige heeft gezegd dat Hij alleen ons gelukkig maken kan, en dat Hij op ons wacht zoals de bruidegom aan het einde van onze levensreis.

Onze ziel is als die bruid, hunkerend naar de bruidegom. De wereld om ons heen fluistert haar toe dat ze het geluk al geven kan, als ze tenminste maar even terzijde wil stappen van het rechte pad. Maar het geluk van de wereld is ijl en vluchtig als een luchtspiegeling, en het is moeilijk om het rechte pad weer terug te vinden als je er eenmaal van bent afgestapt.

Daarom, bij al het geluk in de wereld moet onze ziel zich herinneren dat het geluk van de Almachtige oneindig veel groter is, en moet ze zich met des te meer haast voortspoeden op de rechte weg.

Het geluk van de Almachtige is geen fata morgana.