Inleiding
Jezus zei tegen haar: Geef Mij te drinken. - Johannes 4:7
Het lijkt bijna een vlucht, die reis van Jezus met Zijn discipelen door Samaria. Een normale Jood deed zoiets niet vrijwillig, en het begin van hoofdstuk 4 maakt duidelijk dat de omstandigheden het noodzakelijk maakten dat Hij uit Judea vertrok. Wat de precieze reden ook was, we treffen Jezus uiteindelijk vermoeid aan bij een waterbron. Vermoeid, dorstig, en dat op het heetste moment van de dag.
Het verzoek van Jezus aan de eenzame vrouw die water komt halen klinkt in eerste instantie dus niet zo vreemd: Geef Mij te drinken. Toch is het goed om even stil te staan bij deze vraag. Want Wie is het, Die hier dorst heeft? Het is Jezus, van Wie Johannes in het eerste hoofdstuk zegt dat alles door Hem is ontstaan. Jezus is de wortel, de bron van ons bestaan, onze levensbron. Wat betekent het dat deze Schepper van het Al dorst heeft? Als de levensbron Zélf dorst heeft, hoeveel water zou er dan nodig zijn om die te lessen?
Als we de rest van de geschiedenis lezen komt nog een tweede vraag naar boven: Wil Jezus nu iets van deze vrouw ontvangen of wil Hij iets aan deze vrouw schenken? In deze geschiedenis lijkt dat snel van het één naar het ánder over te gaan - al in vers 10, waarin Jezus spreekt over het levende water dat Hij kan geven. Blijft dus misschien alleen Christus’ gave over? Omdat de mens helemaal niet in staat is om de Schepper iets te geven, niet in staat om de dorst van de Levensbron te lessen?
Het is in de Bijbel niet voor het eerst dat een man terecht komt bij een put, en daar een vrouw ontmoet. We zullen eens nagaan hoe dat in de eerdere gevallen is gebeurd, en op die manier tegelijk een antwoord proberen te formuleren op deze tweede vraag van het ontvangen of schenken.
Drie ontmoetingen rond de waterput zullen we bekijken. Dit zijn:
- De ontmoeting van Eliëzer, Abrahams knecht, met Rebekka
- De ontmoeting van Jakob met Rachel
- De ontmoeting van Mozes met de zeven dochters van Jethro
Al deze ontmoetingen hebben een eigen karakter, en wijzen ieder voor zich gedeeltelijk naar de ontmoeting die Jezus heeft met de Samaritaanse vrouw.
Eliëzer
Gen 24:10. Daarop nam de dienaar tien kamelen van de kamelen van zijn heer en ging op weg met allerlei kostbaarheden van zijn heer bij zich. Zo stond hij op en ging hij op weg naar Mesopotamië, naar de stad van Nahor.
11. Buiten die stad liet hij de kamelen neerknielen bij een waterput, tegen de avond, tegen de tijd waarop de vrouwen water komen putten.
12. Toen zei hij: HEERE, God van mijn heer Abraham, laat het mij vandaag toch gebeuren en bewijs Uw goedertierenheid aan Abraham, mijn heer.
13. Zie, ik sta bij deze waterbron en de dochters van de mannen van de stad komen om water te putten.
14. Laat het zo zijn dat het meisje tegen wie ik zeg: Laat toch de kruik van uw schouder zakken, zodat ik kan drinken, en dat zal zeggen: Drink, en ik zal ook uw kamelen te drinken geven, dat zij het meisje is dat U voor Uw dienaar Izak bestemd hebt. Daaraan zal ik dan weten dat U mijn heer goedertierenheid bewezen hebt.
15. En het gebeurde, voordat hij uitgesproken was, dat, zie, Rebekka de stad uit kwam, die bij Bethuel geboren was, de zoon van Milka, de vrouw van Nahor, de broer van Abraham; zij had haar kruik op haar schouder.
In Genesis 24 lezen we over de reis die Eliëzer maakt naar de familie van Abraham. Wat deze geschiedenis uniek maakt, is de focus op het gebed. Heel nadrukkelijk komt de afhankelijkheid van Eliëzer naar voren, die niets zal doen zonder dat hij Gods leiding herkent. Dit is des te bijzonderder omdat Eliëzer een buitengewoon machtig man was, iets waar we niet vaak bij stil staan. Eerder al had Abraham hem al willen aanstellen als zijn opvolger, en in hoofdstuk 24:2 lezen we ook dat hij de oudste van Abrahams huis was - ofwel, de eerste na Abraham en Izak. Vers 10 zegt (in de SV): al het goed zijns heren was in zijn hand.
Eliëzer is weliswaar heel voorzichtig als het gaat om de keuze van de juiste vrouw voor Izak, maar hij is tegelijkertijd heel doortastend en vrij als het gaat om de gaven die hij uitdeelt. De vertelling wekt de indruk dat Eliëzer en Abraham volstrekt op één lijn zitten, dat Eliëzer zogezegd een carte blanche heeft gekregen. Eigenlijk zit Abraham daar zélf bij die put zijn gaven uit te delen; want hoewel Eliëzer inderdaad machtig is, valt hij weg achter Abraham en diens gaven.
Maar, voordat de gaven uitgedeeld kunnen worden, moet eerst het meisje worden uitgekozen. Eliëzer vraagt, net als Jezus, om water; en hij is benieuwd hoeveel water hij zal krijgen. Eliëzer brengt met zijn kamelenkaravaan een enorme hoeveelheid dorst bij de put, letterlijk stil verwonderd (vers 21) ziet Eliëzer dat Rebekka het schier onmogelijke doet en niet rust voordat die hele dorst is gelest. Dan weet hij dat de gaven voor háár bestemd zijn.
22. En het gebeurde, toen de kamelen genoeg gedronken hadden, dat de man een gouden ring pakte, waarvan het gewicht een halve sikkel was, en twee armbanden voor haar armen, waarvan het gewicht tien sikkel goud was.
In detail wordt beschreven wat die gaven zijn, gouden sieraden en dure kledingstukken. Dit is wat Eliëzer meebrengt, het gaat niet om hemzelf, maar om de gaven. En het gaat uiteindelijk om Rebekka, die met hem mee teruggaat en zo een gave wordt voor Izak.
Jakob
In veel opzichten is de ontmoeting van Jakob met Rachel bij de waterput een tegenstelling met die van Eliëzer en Rebekka. Waar we bij Eliëzer lezen van stille verwondering en gebed, is het actie en doorpakken geblazen bij Jakob. Lees maar mee:
Genesis 29:1 Daarna begaf Jakob zich op weg en ging hij naar het land van de mensen van het oosten.
2. Hij keek om zich heen en zie, er was een waterput in het veld, en zie, er lagen drie kudden kleinvee naast. Uit die put gaf men namelijk de kudden te drinken. Er lag een grote steen op de opening van de put.
3. Als al de kudden daar bij elkaar gedreven waren, rolde men de steen van de opening van de put en gaf men het kleinvee te drinken. Daarna legde men de steen weer op zijn plaats, op de opening van de put.
7. Hij zei: Zie, het is nog volop dag! Het is toch nog geen tijd om het vee bij elkaar te drijven? Geef het kleinvee te drinken en ga dan weer weg om ze te laten grazen.
8. Zij zeiden echter: Dat kunnen wij niet doen voordat al de kudden bij elkaar gedreven zijn en men de steen van de opening van de put gerold heeft. Pas dan kunnen wij het kleinvee te drinken geven.
10. En het gebeurde, toen Jakob Rachel, de dochter van Laban, de broer van zijn moeder, en het kleinvee van Laban, de broer van zijn moeder zag, dat Jakob naar voren liep, de steen van de opening van de put rolde en het kleinvee van Laban, de broer van zijn moeder, te drinken gaf.
Hier krijgt Jakob geen water, maar hij geeft water. En terwijl Rebekka het onmogelijke deed door de kamelen van water te voorzien, doet Jakob hier het onmogelijke door de steen van de put weg te rollen. Want, volgens vers 2 is dat een grote steen; en vers 8 maakt duidelijk dat die steen alleen weg te rollen is door alle herders bij elkaar. Jakob is zó onder de indruk van Rachel dat hij dit even in zijn eentje doet.
Vergeleken met Eliëzer steekt Jakob wel een beetje armoedig af. We lezen niets over juwelen of kleren, en Rachel krijgt hij dus niet zomaar mee. Jakob moet eerst zeven jaren werken voor Laban; en zo wordt Jakob zelf de gave, in plaats van allerlei kostbaarheden. Jakob heeft simpelweg niets anders dan zichzelf.
Mozes
Exodus 2:15. (...) Mozes vluchtte voor de farao en vestigde zich in het land Midian, en zat bij een put.
16. De priester van Midian had zeven dochters. Zij kwamen om water te putten en vulden de drinkbakken om het kleinvee van hun vader te drinken te geven.
17. Toen kwamen de herders en joegen hen weg, maar Mozes stond op, verloste hen en gaf hun kudde te drinken.
18. Toen zij bij hun vader Rehuel kwamen, zei hij: Waarom zijn jullie vandaag zo snel teruggekomen?
19. Zij zeiden: Een Egyptische man heeft ons gered uit de hand van de herders. Hij heeft ook overvloedig water voor ons geput en de kudde te drinken gegeven.
20. Hij zei tegen zijn dochters: Waar is hij? Waarom hebben jullie die man daar achtergelaten? Roep hem om de maaltijd te komen gebruiken.
Wanneer Mozes in Exodus 2:15 bij de put in Midian arriveert zien we weer andere accenten. Is er bij Eliëzer een overvloed aan water, en bij Jakob een overvloed aan spierballenvertoon - hier is er een overvloed aan dochters - zeven maar liefst!
Aanvankelijk lijkt de geschiedenis te verlopen zoals bij Jakob: dankzij actief ingrijpen van Mozes kunnen de zeven dochters van Jethro hun kudden laten drinken. Maar Jakob hielp met een duidelijk doel in gedachten. Bij Mozes lezen we daar niets van. Zijn hulp was belangeloos. De dochters laten hem daarna gewoon alleen achter en gaan terug naar hun vader.
Jethro weet de hulp van Mozes echter op waarde te schatten. In Exodus 2:21 lezen we:
21. Mozes stemde erin toe bij de man te blijven wonen. En hij gaf zijn dochter Zippora aan Mozes.
Mozes vroeg niets, maar aanvaardde wat hem gegeven werd - een plek om te wonen, en belangrijker: één van de zeven dochters als vrouw. Jethro gaf hem niet al zijn dochters, ook niet twee - zoals Laban deed bij Jakob - Mozes kreeg er één van de zeven.
Jezus
Het wordt tijd om weer terug te gaan naar Samaria, bij die put daar buiten Sichar, zodat we de lijnen kunnen uitwerken.
Johannes 4:4. En Hij moest door Samaria gaan.
5. Hij kwam dan bij een stad in Samaria, Sichar genoemd, dicht bij het stuk grond dat Jakob zijn zoon Jozef gegeven had.
6. En daar was de bron van Jakob. Jezus nu ging, vermoeid van de reis, bij de bron zitten. Het was ongeveer het zesde uur.
7. Er kwam een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zei tegen haar: Geef Mij te drinken.
Wat zien we in Jezus van Eliëzer terug? Het beeld van de dorstige kamelen uit de karavaan waarmee Eliëzer had gereisd is maar een zwakke schaduw van de dorst van Jezus. We hebben ons al afgevraagd hoe de dorst van de Levensbron Zélf zou kunnen worden gelest, en ja - dat is nog onmogelijker dan wat Rebekka deed. Een oceaan zou niet toereikend zijn. Wat zouden wij de oneindige God kunnen bieden?
Eliëzer vroeg om water, maar hij schonk ook gaven. Echter, de lijn van de gave wordt helderder als we naar Jakob kijken. Want de gave die Christus aan de Samaritaanse vrouw wil geven, is in de eerste plaats óók water. De Samaritaanse vrouw legt zelfs het verband met Jakob:
10. Jezus antwoordde en zei tegen haar: Als u de gave van God kende, en wist Wie Hij is Die tegen u zegt: Geef Mij te drinken, u zou het Hem hebben gevraagd en Hij zou u levend water gegeven hebben.
11. De vrouw zei tegen Hem: Heere, U hebt geen emmer en de put is diep; waar hebt U dan het levende water vandaan?
12. Bent U soms meer dan onze vader Jakob, die ons de put gegeven heeft en zelf daaruit gedronken heeft, evenals zijn kinderen en zijn kudden?
Maar meer nog dan het feit dat Jakob water putte voor Rachel, is het feit dat Jakob zichzelf als gave gaf een verwijzing naar Jezus. Immers, later zal Jezus in Johannes 7:37 zeggen,
Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken.
Jezus Zélf is het levende water. Jezus Zélf is de gave die Hij aan de Samaritaanse vrouw geven wil, net zoals Jakob zichzelf gaf aan Rachel.
16. Jezus zei tegen haar: Ga heen, roep uw man en kom hier.
17. De vrouw antwoordde en zei tegen Hem: Ik heb geen man. Jezus zei tegen haar: U hebt terecht gezegd: Ik heb geen man,
18. want vijf mannen hebt u gehad en die u nu hebt, is uw man niet; dat hebt u naar waarheid gezegd.
Elk van de drie ontmoetingen bij de put was de opmaat voor een huwelijk. Het is daarom niet te vergezocht om ook die lijn door te trekken naar de ontmoeting in Samaria. De Samaritaanse vrouw is hier een representante van de Kerk als bruid van Christus. En Christus doet deze Kerk bij de put in Samaria een huwelijksaanzoek.
De vrouw had daar niet om gevraagd. Ze had al vijf mannen gehad, en leefde nu met een zesde. Zes keer een mislukking, zes keer het geluk gezocht op een manier en op een plaats waar het niet te vinden was.
Net als Mozes stelt Jezus Zich belangeloos beschikbaar. Ditmaal niet zozeer om iets te doen voor deze vrouw, maar om Iemand te zijn voor haar. Hij is voor deze Samaritaanse vrouw de zevende Man, niet in letterlijke zin, maar in de zin dat Jezus haar kan geven wat ze bij die ándere zes mannen niet kon vinden. Ware vrede en geluk.
Net zoals Jethro één vrouw aan Mozes gaf, zo wil Jezus ook de Enige zijn van de Kerk. De Samaritaanse vrouw zal de zes mannen en alles wat ze bij hen zocht, achter moeten laten als ze Jezus' gave van het levende water wil ontvangen.
En wij, de Kerk, mét haar.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten