vrijdag 3 juni 2022

Tot aan het uiterste van de aarde

... en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. - Handelingen 1:8


In Handelingen 1 vinden we het laatste gesprek van Jezus met Zijn discipelen; en Zijn laatste bevel aan hen is dat ze moeten wachten. Wachten in het gevaarlijke Jeruzalem totdat de Geest komt.


Hoe lang ze moeten wachten, dat vragen de discipelen niet; ze vertrouwen Jezus. Hun vraag gaat over het Koninkrijk van God, waar Jezus tijdens Zijn omwandeling zo vaak over had gesproken. Zal dat Koninkrijk nu worden opgericht? In en voor Israel?


Uit de vraag van de discipelen blijkt dat ze het Koninkrijk van God niet vergeestelijken, maar er een concrete voorstelling van hadden in tijd en plaats - een koninkrijk in Israel, en het liefst vandaag nog.


Jezus vergeestelijkt het Koninkrijk van God evenmin. Hij geeft de discipelen een concrete opdracht: getuigen van Hem. In Jeruzalem, Judea, en vervolgens van Samaria tot het "uiterste der aarde". Want Gods Koninkrijk vindt plaats in het hier-en-nu, onder mensen van vlees en bloed; in steden en dorpen. Ja, een wereldwijd koninkrijk met wortels in Jeruzalem - tot aan het uiterste van de wereld.


Dat uiterste heeft allereerst betrekking op het feit dat héél de wereld, alle plaatsen, bereikt moeten worden. Van de friese stammen tot de Papoea's. Maar de term is dubbelzinnig, het griekse eschatos kan ook "uiterste" in de zin van tijd betekenen. Denk aan eschatologie, de leer der laatste dingen. Dus: de discipelen zullen getuigen; in Jeruzalem en de hele wereld, tot aan het einde van de wereld. Tot de jongste dag, zogezegd.


De Kerk heeft dus een altijd-durende taak in deze wereld. Het lot van de Kerk is verbonden met het lot van de wereld - ze is waar de wereld is, van miljoenensteden tot de verst afgelegen nederzetting, ze deelt in alle voorspoed en ellende. Ze lijdt mee met de wereld, en probeert door haar mede-lijden de pijn van de wereld te verlichten. Ze neemt de pijn van de wereld als een kruis op haar schouders - volgster van Christus die ze is.


We kennen de uitdrukking: de christen is wel ín de wereld, maar niet ván de wereld. Hiermee wordt benadrukt dat de christen in deze wereld geen "blijvende stad" heeft, dat zijn vaderland in de hemel ligt. Dat is bijbels. Hoe dit uitgewerkt wordt, zien we in het leven van Christus.


Het "ín de wereld zijn, maar niet ván de wereld" betekent niet dat christenen hier met een soort teflon-laag leven, of in complete isolatie. Het "in" de wereld mag niet verglijden naar een soort "bij" de wereld; het is echt ín, zoals Jezus ook werkelijk "in" het vlees gekomen is. Daarmee kan het christelijk leven geen geïsoleerd tijd-uitzitten zijn, een vanaf de zijlijn toekijken hoe de wereld naar haar einde gaat. 


Nee, in plaats daarvan brengt de Kerk het koninkrijk der hemelen naar de wereld. De Kerk - als lichaam van Christus - is de zichtbare gestalte van dat koninkrijk, en vormt een scherp contrast met het rijk van de wereld. 


Terwijl de Kerk hier strijdt om het Godsrijk te vergroten, blikt ze omhoog - en bidt ze om de spoedige komst van haar Hoofd, Jezus Christus. Want het "ten dele" van nu moet een "ten volle" worden. Ooit zal het werk gereed zijn, zal de zorgvuldig gezaaide oogst worden binnengehaald. Zover is het echter nog niet. De Kerk ploegt en zaait op de wereldakker, gewetensvol, wetend dat de zaligheid van de wereld in haar handen is gelegd. Ze zal niet rusten tot de laatste is bereikt, tot hét laatste is bereikt.


Hadden de discipelen een juist beeld van het komende koninkrijk? Hoe dan ook zet Jezus' antwoord hen op het juiste spoor - niet dat van een koninkrijk gericht op aardse macht, maar het koninkrijk van de schat in de akker; van de parel van grote waarde en van de tarwe en het onkruid. Terwijl ze haar hoofd opheft en hoop heeft voor de toekomst, werkt de Kerk in deze wereld.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten