(Eerder hier als ingesproken versie gepubliceerd)
Hier is een jongetje dat vijf gerstebroden en twee visjes heeft - maar wat betekenen die voor zovelen? (Johannes 6:9)
Een wonder
We lezen in de vertelling van Johannes 6 dat de Heere Jezus de berg op ging met zijn discipelen, en de menigte mensen zag die zich bij Hem had verzameld. Een menigte van vijfduizend mannen die naar Hem opkijkt.
Allereerst valt het dan op dat het Jezus is Die aan Filippus de vraag stelt hoe deze mensen gevoed moeten worden. De vraag is waaróm Jezus juist over het eten begint, en het antwoord daarop is minder makkelijk te vinden dan aanvankelijk het geval lijkt.
Vanuit de paralleltekst in Mattheus 14 mogen we aannemen dat de menigte op een eenzame plaats was, ver verwijderd van de bewoonde wereld. Dus het is logisch dat eten op een gegeven moment een probleem wordt. Maar het zijn niet de mensen zelf die dit probleem als eerste ervaren of zien, het is Jezus Die als Eerste aangeeft dat de mensen voedsel nodig hebben.
Iets verder in Johannes 6 wordt er een vergelijking gemaakt met het manna tijdens de woestijnreis van het volk Israël. Tijdens die reis was het doorgaans het volk dat klaagde over gebrek. Het had daarom niet vreemd geweest wanneer ook nú de vijfduizend Jezus in de rede waren gevallen en waren vertrokken om eten te gaan halen.
Waarom zou Jezus trouwens Zijn prediking onderbreken voor zoiets stoffelijks - zelfs vóórdat ook maar iemand er om vroeg? Had Jezus Zelf niet de duivel voorgehouden dat de mens niet zal leven bij brood alleen, maar van elk woord dat uit de mond van God komt? Was het niet beter geweest wanneer Hij nog een halfuur had doorgepreekt, het hoort toch allereerst om het behoud van de ziel te gaan? Wie weet wat dat halfuur nog had mogen uitwerken!
Het wordt echter nóg vreemder wanneer we zien hoe Jezus dit wonder voltrekt. Het is immers Dezelfde Jezus Die even daarna met een machtswoord de wind van het meer van Galilea tot bedaren zal brengen; waarom stilt Jezus niet gewoon de honger van deze mannen? Nee, het lijkt zo omslachtig allemaal: eerst stellen de discipelen voor om de mensen weg te sturen, en vervolgens legt Jezus de verantwoordelijkheid bij hen neer om voor eten te zorgen. De discipelen protesteren, er is letterlijk voor een vermógen aan eten nodig voor 5000 man. Uiteindelijk gaan ze maar op onderzoek uit of iemand misschien wat te eten heeft meegenomen.
Een hele operatie, twaalf discipelen versus vijfduizend mannen. Dit had Jezus een stúk eenvoudiger kunnen maken, als Hij dat ook gewild had. Het zou Hem maar een half woord hebben gekost. Maar Jezus grijpt niet in. De discipelen zoeken en vragen, en dan vinden ze een jongetje dat vijf broodjes en twee vissen heeft. Vanuit de vertelling lijkt het wel alsof ze daar direct mee naar Jezus zijn gegaan, maar het is onwaarschijnlijk dat de discipelen die paar broodjes afdoende zouden hebben gevonden. Waarschijnlijker is het dat ze hebben doorgezocht, en dat die vijf broodjes en twee vissen de totale opbrengst zijn.
Werkelijk niet veel. De vraag is of niemand van de andere mannen eten bij zich had, of dat niemand bereid was te delen. Dat laatste wilde deze jongen in ieder geval wél, en dat mogen we niet vanzelfsprekend vinden. De jongen had niet voor niets eten meegenomen of meegekregen van zijn ouders. Wat kunnen de discipelen tegen hem gezegd hebben dat hem over de streep trok om zijn kostbare schat uit handen te geven? Wat zou er voor hem zelf nog overschieten als hij die broodjes met vijfduizend anderen moest delen? Een weinig aantrekkelijke gedachte!
Deze gezegende jongen brengt zijn geloof in de praktijk. Misschien was er nog iemand die eten bij zich had, en die het angstvallig verborgen hield. Diens eten belandt niet bij Jezus; diens eten kan Jezus dus niet gebruiken. Sterker, diens eten wordt overbodig vanwege de overvloed van het brood dat straks wordt uitgedeeld.
Zodra de discipelen bij Jezus zijn met de schamele oogst, dankt Jezus en breekt het brood. Niet te snel overheen lezen, maar even stilstaan bij dat breken. Brood breken voor vijfduizend mannen. Jezus heeft Zijn discipelen laten zwoegen, maar neemt nu het grootste werk op Zich.
Alles in dit verhaal is bewerkelijk, intensief, nergens wordt er een snelle oplossing gebruikt. Jezus had eenvoudig het hongergevoel van de mensen uit kunnen bannen - Hij doet het niet. Jezus had van stenen brood kunnen maken - Hij doet het niet. Hij had manna of kwakkels kunnen laten regenen - Hij doet het niet.
We hebben dus twee vragen: Waarom bekommerde Jezus Zich om het eten van deze vijfduizend mannen, en waarom zorgde Hij er op deze manier voor?
Waaróm?
In dit verhaal, en niet alléén hier, blijkt dat Jezus het geluk van de héle mens op het oog heeft. We moeten voorzichtig zijn met het loskoppelen van lichaam en ziel, God schiep de mens naar Zijn beeld - en dat betrof méér dan de ziel, het betrof de complete mens, mét zijn lichaam. Niet voor niets betekent 'ziel' in het Oude Testament doorgaans 'persoon', en is het synoniem met 'mens'. We moeten ervoor waken dat we denken dat het evangelie louter betrekking heeft op het onstoffelijke. Het bezielde lichaam is wat ons mensen maakt, niet meer en niet minder.
Wanneer de Bijbel het geestelijke stelt boven het aardse, gaat dit niet over het onderscheid tussen ziel en lichaam; maar wordt juist óók het lichaam opgeroepen om geestelijk te worden. Aards staat tegenover hemels, als een leefwijze - aards betekent het gericht zijn op het hier-en-nu, zonder Gód erkentelijk te willen zijn. Maar het wil niet zeggen dat ons lichaam niet hemels gericht kan worden.
Jezus koppelt ziel en lichaam niet los. En daarom is er een minder groot verschil tussen Zijn prediking en het wonder van de spijziging dan we misschien geneigd zijn te denken. Zijn prediking is gericht op het hart van de mensen, op hun innerlijk, maar de uitwerking van de prediking blijft nooit innerlijk - die uit zich in het lichaam. En dat lichaam heeft voedsel nodig, zo is het vanaf het begin geweest. Door aandacht te hebben voor hun behoeften, zelfs nog vóór ze die behoefte voelden, aanvaardde Jezus hen volledig in hun mens-zijn.
Goed beschouwd wijzen haast alle wonderen van Jezus in die richting. De genezing van mensen is geen soort manier om het evangelie te promoten, maar lichamelijke genezing hoort er helemaal bij. Wel is het zo - en daar maken we dan toch even onderscheid tussen lichaam en ziel - dat het zwaartepunt bij de ziel ligt. Waarom? Omdat een genezen lichaam op zichzelf geen waarde heeft zonder dat het innerlijk, de persoon zelf, genezen is. Men kan een schip repareren, maar wanneer de kapitein er vervolgens de verkeerde kant mee opvaart komt het alsnog niet tot zijn doel. Elke genezing door Jezus staat dus in het teken van de genezing van de héle persoon. Het staat er zo terloops, aan het begin van Johannes 6: het Pascha was nabij. Het voert nu te ver om alle lijnen van Johannes 6 richting het Heilig Avondmaal te gaan trekken, we volstaan met de opmerking dat ook dit broodwonder niet louter gericht is op het voeden van het lichaam.
Tenslotte vestigen we onze aandacht even op die losse opmerking, zowel in Johannes 6:10 als in Mattheus en Markus. Er was veel gras op die plek. Groen gras, zoals kanttekening 11 bij Johannes 6 treffend opmerkt op basis van Markus' weergave van deze gebeurtenis. Psalm 23 komt in gedachten. De goede Herder leidt Zijn schapen in grazige weiden. Verrassend letterlijke vervulling van die psalm!
Waarom zó?
Dan onze tweede vraag. Waarom zo moeilijk? Waarom niet, net als in de woestijn, het eten gewoon uit de lucht laten vallen? Het hele proces van zoeken naar eten tot het breken van stukjes voor vijfduizend man is gigantisch tijdrovend. Het lijkt niet erg logisch.
Wat opvalt is dat Jezus alleen het brood breekt. De rest, het mééste werk zouden we kunnen stellen, dat wordt door anderen gedaan; het zoeken, het geven en het uitdelen van het brood. Als je hier wat langer over nadenkt, kan het gevoel opkomen dat Jezus Zich wel érg afhankelijk opstelt van wat de mensen (en de discipelen) uitvoerden. Álles komt bij de mensen vandaan. Kijk, het wonder van het manna en de kwakkels - dat kunnen we met recht een eenzijdig soeverein Godswonder noemen. Maar Jezus Die eerst op zoek moet voor een paar simpele broodjes - dat lijkt daar toch totaal niet op? Hoort juist niet alles bij Gód vandaan te komen?
Zo denken zou echter een valse tegenstelling creëren. Mensen en God zijn geen concurrenten, en Jezus bewijst dat hier in deze geschiedenis. Het is haast alsof ze daar met elkaar het wonder uitvoeren; hoewel - en dat volstrekt terecht - alleen Jezus er uiteindelijk de eer voor krijgt. Want Jezus is hier niet "slechts" Één van de vele aanwezigen. Hij is de Schepper, van het brood, van het gras, en óók van elk van die vijfduizend mannen. Zo komt álles wat er gebeurt in dit verhaal uiteindelijk uit Zijn hand voort.
Het is een bewuste keuze van Jezus om mensen te gebruiken. Niemand twijfelt eraan dat Jezus bij machte was om direct in te grijpen, maar dat is niet wat er gebeurt. Jezus maakt gebruik van wat er wordt aangeboden.
Dat brengt ons bij de laatste waar we de aandacht op willen vestigen. Want wat wórdt er eigenlijk aan Jezus aangeboden? We zien Jezus daar als het ware Zijn armen openen om alles te ontvangen wat de mensen Hem willen geven, en Hij wacht.
Uit de groep van vijfduizend mannen stapt een jongen naar voren. Één jongen. Het is zelfs zeer de vraag of die jongen wel bij de vijfduizend mannen werd gerekend. Één enkeling stelt zijn gaven beschikbaar voor de Heere Jezus. Maar het zijn intussen wel de broodjes van deze jongen waarmee al die anderen daar op het groene gras werden gevoed. Jezus vermenigvuldigde, zeker, maar het bleef het brood van die jongen. Hij gaf in vertrouwen zijn brood aan Jezus, en werd niet teleurgesteld.
En ja, ook vandaag zijn de armen van Jezus open om onze gaven te ontvangen. Dat kóst ons wat, afstand doen van onze gaven; maar we krijgen er oneindig veel meer voor terug. Denk bij twijfel maar aan die jongen met broodjes.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten