zaterdag 2 september 2023

Het Water van Psalm 42

Gelijk een hert schreeuwt naar de waterstromen, alzo schreeuwt mijn ziel tot U, o God; mijn ziel dorst naar God…

Psalm 42

Er zijn weinig vergelijkingen zo sterk als deze in Psalm 42, waar de dichter zijn verlangen naar God op hetzelfde niveau zet als dat van een dorstig hert dat zou sterven als het niet op tijd water vindt. Maar het is opvallend dat de dorst van de dichter in Psalm 42 (en 43) niet wordt weggenomen. Steeds weer klinkt de oproep wat buigt gij u neder, o mijn ziel? … Hoop op God …, waarmee Psalm 42 uiteindelijk afsluit.

Het hert heeft het water nog niet gevonden, maar wél de moed om door te blijven zoeken. En het lijkt erop dat die hoopvolle verwachting de dorst toch een beetje lest.

Intussen gebeurt er van alles in Psalm 42, en onderweg vindt de dichter twee waterbronnen die hem uiteindelijk niet kunnen helpen.

De eerste bron is zijn eigen tranen - (Ps. 42:4). De tweede bron is de watervloed (Ps. 42:8), notabene van God Zélf afkomstig. Maar beide bronnen voldoen niet.

Het eigen verdriet van Ps. 42:4-5 onder ogen zien helpt de dichter om het probleem te erkennen dat hij heeft. Maar het drinken van de eigen tranen mag niet leiden tot een overmaat aan zelfbeklag of een verzinken in pessimisme. Die verleiding is er wel, om tevreden te zijn met je eigen zwartgalligheid, je gemis, het feit dat je tekort wordt gedaan.

Maar verlossen doet het niet.

Dan merkt de psalmdichter de aanwezigheid van God op in het berggebied in Ps. 42:7-8, waar het water met geweld de diepte in stort. Water, ja, eindelijk water! Maar het verbrijzelt de dichter, dat water van God laat hem verdrinken. God spreekt, maar de dichter is niet in staat, is te zwak om het Godswoord te ontvangen. De paradoxale overvloed aan levensreddend water wordt in deze verzen een oordeel van God, een straf.

En verlossen doet het niet.

De dichter kan zichzelf niet redden, en zijn ontmoeting met God toont hem de afstand als een afgrond zo groot tussen hem en zijn Maker. De watervloed zou zijn dorst voor eeuwig moeten kunnen lessen, maar hij kan het niet tot zich nemen.

En zo blijft de dorst naar God, getemperd slechts door de hoop, op de lof die nu nog niet, maar ééns wel - en daardoor tóch ook nú - zal klinken. Een verlossingslied in de nacht.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten