Hoe heerlijk is het om, zingend uit de statenberijming van Psalm 42, te beginnen met couplet 1:
En dan de diepte in te gaan met couplet 2:
Waarna de ziel moed wordt ingesproken met couplet 3:
Om tenslotte in een jubel uit te barsten met couplet 5, het liefst onder begeleiding van een organist die bij dat laatste couplet naar boven transponeert (men stelle zich een flinke gemeente voor die uit volle borst zingt):
(Het uitroepteken heb ik zelf toegevoegd).
Welke gemeente heeft na zo'n juichstemming nog behoefte dóór te zingen? Staat de dichter niet op de piek van het geloof? Is alle nood nu niet eindelijk opgelost?
Misschien hebben wij er geen behoefte aan, maar onverbiddelijk gaat de psalm door. In couplet 6 volgt - vrij trouw de tekst van de Bijbel volgend:
En dan, opnieuw weer die aansporing, alsof er eerder niets gebeurd is:
Nou, dichter, zouden we kunnen zeggen, nu word je toch een beetje zeurderig. De HEERE zal uitkomst geven, dat heb je net zelf gezegd, en nu begin je wéér van voren af aan! Hoe kan die God die uitkomst geeft je ooit vergeten? (Je zou trouwens bijna het idee krijgen dat de samenstellers van het Hebreeuwse Psalmenboek er net zo over dachten, want in Psalm 43 zingt de dichter die aansporing zelfs nog een derde keer! Het is alsof men toen dacht, dat wordt toch teveel, daar maken we een aparte psalm van!)
In de vorige post kwam het thema water in Psalm 42 ter sprake. Water dat de dichter nodig had, maar ook de twee bronnen die hem er uiteindelijk niet mee konden helpen. Zelfs de tweede bron niet, die van God afkomstig was, omdat het een bron van oordeel en straf was.
Wat we zien in Psalm 42 en het vervolg in 43 zijn twee dingen. Het eerste is het verschil tussen belofte en vervulling. Het andere is dat de dichter zich voortdurend tussen hoop en vrees bevindt, en daarmee voluit vertolkt wat er in een mensenhart plaatsvindt. Daar volgen op pieken ook dalen, zoals in dat onwelkome couplet 6.
Wat die belofte en vervulling betreft, het vijfde couplet is hoop op de belofte, en geen vervulling. De HEERE zal verlossen, maar het is nog niet gebeurd. Zelfs de lofzang van de dichter is nog in de toekomst geplaatst.
Want de God van de dichter is een zwijgende God. Op geen van de vragen van de dichter komt een antwoord. Ook niet in Psalm 43. En als God spreekt, dan is dat door de golven en de baren, door de kolkende massa in de dodelijke afgrond; het doet denken aan Job.
Daarmee is God ver weg in deze psalm, zó ver weg dat de dichter zich als het ware drie keer in de arm moet knijpen om het geloof niet te verliezen. Om in de toekomst te blijven geloven.
Een christen vandaag kan hetzelfde ervaren, en zich hetzelfde voelen. Zwijgt God niet veel meer dan Hij spreekt; even los van de vraag in hoeverre we onszelf niet vaak liever doof houden? Maar dan is daar náást het Woord van de belofte nog iets anders in de Kerk. Jezus Christus belooft niet alleen met de Kerk te zijn, maar om de zoveel maanden toont Hij Zijn gedaante; bij het breken van het brood. Dan mag het even stil zijn en hoeft God niet te spreken; zodat we in de stilte Zijn hart horen kloppen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten