vrijdag 10 november 2023

Huijgen en Anselmus

In het onlangs verschenen boekje Waarom de wereld een hel nodig heeft werkt Arnold Huijgen zijn eerder dit jaar gegeven inaugurele rede over de hel verder uit. Als tussenstap, want er moet later nog een uitgebreider werk komen waarin hij dieper op de materie ingaat.

Anselmus

In het hoofdstuk “Drie christelijke visies op de hel” geeft Huijgen de drie opvattingen die voor hem de boventoon voeren. Dat zijn de alverzoening - waarbij er geen ‘echte’ hel is, het annihilationisme - waarbij de hel misschien zelf wel eeuwig is, maar de mensen die erin terecht komen worden vernietigd en dus niet eeuwig lijden; en de opvatting die Huijgen bestempelt als Augustiniaans: de hel is er om mensen te straffen.

Eeuwig te straffen, wel te verstaan. En daar besteedt Huijgen uitgebreid aandacht aan: is dat wel proportioneel? Augustinus vindt van wel, al is de argumentatie die Huijgen van hem aanhaalt inderdaad weinig overtuigend.

Dat ligt anders met het argument van Anselmus van Canterbury dat op pagina 19 van het boekje volgt: “Anselmus stelt dat de oneindige straf afgeleid is van de oneindige waardigheid van degene tegen wie de overtreding is begaan: vanwege Gods oneindige majesteit verdient de zonde ook oneindige straf.”

Het verbaasde me dat Huijgen dit argument zo achteloos terzijde schuift met de opmerking dat dit alleen in een feodale context met een door een slaaf benadeelde heer zou kunnen werken: “Deze manier van denken is moderne mensen echter vreemd geworden” (pagina 20). Ik vraag me af of dat wel zo is; en zo niet, of er niet een andere reden is waarom Huijgen dan zo’n bezwaar heeft tegen dit argument van Anselmus.

Want laten we inderdaad eens zien of we wat Anselmus schrijft, ook over kunnen zetten in deze tijd waar - zoals Huijgen terecht opmerkt - er veel meer gelijkheid is tussen mensen. Een tijd waarin we, ook anders dan bij Anselmus, overal een verzekering voor afsluiten.

Die verzekeringen vereisen dat aan al het verzekerde een bepaalde monetaire waarde wordt toegekend, zodat helder is hoeveel er aan premie betaald moet worden en in geval van schades moet worden uitgekeerd.

De eenvoudige regel hiervoor is dat de goederen met een hoge waarde, ook een hoge prijs hebben. Een schilderij van Van Gogh wordt niet voor hetzelfde verzekerd als een potloodtekening van een onbekende artiest. Als het ene wordt beschadigd heeft de verzekering een groter probleem dan in het geval van de andere.

Nu kunnen we dit overzetten op de manier van denken van Anselmus.
  1. Elk te verzekeren goed heeft een prijs.
  2. Een waardevoller goed heeft een hogere prijs.
  3. (Hypothetisch (?)) Een oneindig waardevol goed heeft een oneindig hoge prijs.
We hoeven dus niet terug naar het feodale systeem om te kunnen inzien dat Anselmus redenering gewoon heel logisch is. In het verzekeringswezen is de derde stap inderdaad hypothetisch, maar wanneer we God op de plaats zetten van het oneindig waardevolle goed is het binnen de theologie niet hypothetisch.

De vraag die hierbij kan worden opgeworpen, is of God Zélf kan worden beschouwd als het ‘beschadigde goed’, om even in de verzekeringssferen te blijven. Als we een medemens kwetsen, wordt God daar dan in Zijn Persoon door geraakt? Kán dat eigenlijk wel? Of ga je dan de richting van het pantheïsme in, waarin alles en iedereen het goddelijke in zich draagt?

Zonder op die vraag het precieze antwoord te formuleren, wil ik de uitleg noemen die Bruce Waltke ooit gaf over Psalm 51. David had overspel gepleegd, en vervolgens een in deze context onschuldige om het leven laten brengen. Hij had dus een moord op zijn geweten. Bij wie heeft hij nu een schuld openstaan?

Volgens Psalm 51:6 is dat helder: 
Tegen U, U alleen, heb ik gezondigd, en gedaan wat kwaad is in Uw ogen; opdat Gij rechtvaardig zijt in Uw spreken en rein zijt in Uw richten. 

Ofwel, wat we aan kwaad doen, is blijkbaar in de eerste plaats een probleem tussen ons en God. Misschien feodaal, maar misschien óók omdat het Gods goede schepping betreft die lijdt onder ons handelen. Een schepping die niet uit zichzelf goddelijk is, maar het Goddelijke in zich draagt dat God in haar gelegd heeft.

Concluderend denk ik dus inderdaad dat we met onze daden het ‘oneindige goed’, namelijk God, raken. En als die daden slecht zijn, hebben we daarvoor een hoge - de hoogste - prijs te betalen.

Een mogelijk ander bezwaar

De snelle manier waarop Huijgen de redenering van Anselmus van tafel veegt, geeft bij mij de indruk dat Huijgen dit argument hoe dan ook erg onaangenaam vindt. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn wat hij op pagina 20 schrijft: “Sinds de Verlichting gelden mensen als gelijk voor de wet en zelfs als oneindig waardevol” (cursivering van mij, DSM). Dat “gelijk zijn voor de wet” in deze context van belang is, heb ik hierboven bestreden. Maar de intrinsieke waarde van de mens zelf is weer iets anders.

Want los van de vraag of de mens waardevol is, staat het zondermeer vast dat de mens tegenwoordig als waardevol wordt beschouwd. En die beschouwing maakt het lastig om ons voor te stellen dat het op de één of andere manier goed, rechtvaardig en juist zou zijn om deze waardevolle mensen eeuwig te laten lijden. Zeker als deze conclusie wordt bereikt aan de hand van een logisch en abstract schema; zo’n schema als Anselmus opstelde en zoals ik hierboven deed.

Daarom is het bezwaar tegen Anselmus’ oplossing mijns inziens niet zozeer inhoudelijk. Het probleem is dat het de ernst van de zaak te abstract maakt, en in deze tijd daardoor de ernst van zowel de hel als van de waarde van de mens tekort doet. Maar dat geeft de theoloog juist de gelegenheid om het probleem ‘hel’ weer opnieuw te definiëren en de diepe werkelijkheid die erachter schuilgaat verstaanbaar te maken voor de mens van vandaag. Dat het hele thema erg gevoelig ligt, is daarbij alleen maar helpend. Het zou veel zorgelijker zijn als het niet gevoelig lag.

We wachten de pennenvruchten van Arnold Huijgen hieromtrent in ieder geval met spanning af!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten