(Eerder op YouTube gepubliceerd in 2020)
Harry strekte zijn verkleumde benen en plaatste het pilsflesje naast zich op de betonnen stoep. Hoe zachtjes je dat ook deed, er klonk altijd dat aparte geluid van flessenglas op steen - kínk-kónk. Het maakte hem weemoedig. Dat flessengeluid was door de jaren heen een trouwe vriend geworden, net als de inhoud van de fles trouwens, en net als het betonnen trapje waarop hij zat bij de ingang van het winkelcentrum.
Ook dit laatste uurtje maakte hem weemoedig. Je zag de mensen haastig de laatste spullen inslaan, de winkeliers die zo langzamerhand het één en ander gingen opruimen omdat ze het wel welletjes vonden, en dat alles beschenen door de roze gloed van de snel ondergaande zon. Hij had het koud, kouder dan anders.
Er verscheen een troepje kinderen, druk smoezend en wijzend. Pas na een poosje durfden ze het aan om naar de bakkerij te lopen. Eén van de wat oudere jongens vroeg iets aan de vrouw die bezig was om de borden op de stoep naar binnen te halen. Harry kon niet goed horen wat hij vroeg, maar hij wist precies waar het om ging. Hij had die schoffies al wel vaker gezien hier, en hij kende ze stuk voor stuk beter dan ze zelf doorhadden. Want hém zagen ze nooit zitten, daar hadden ze het veel te druk voor.
De vrouw van de bakkerij lachte, knikte, en liep naar binnen. Natuurlijk, nu gaf het niet meer. De middenstand had er de afgelopen weken goed van geprofiteerd. Elk kind in het dorp had thuis eindeloos gezeurd en gebedeld zodat er steeds nét iets meer gekocht werd dan er eigenlijk nodig was. Om toch maar de voorraad kleine prullaria op de vensterbank aan te kunnen vullen. De kinderen hadden op de middagen de kou getrotseerd, ze hadden onderling geruild, maar vooral hadden ze met z'n allen uitgezien naar dít moment. Het moment waarop het voor de winkeliers niet meer gaf. Ze zouden in dit laatste uur méér vergaren dan ze thuis al hadden staan.
De vrouw kwam terug, stopte de jongen wat in de handen, en gebaarde naar de andere kinderen. De jongen knikte, en deelde uit. Dat viel nog niet mee in het gedrang.
Achteraan stond een meisje in het wit dat hij nog niet eerder had gezien. Haar haar was blond, in gouden krullen. Ze keek afwachtend naar de jongen die aan het uitdelen was. Maar of de vrouw er nou te weinig had gegeven, of dat er kinderen waren die er meerdere hadden gepakt, toen dat meisje éénmaal bij de jongen stond liet hij zijn lege handen zien.
De hele troep verhuisde naar het stoffenwinkeltje ernaast. Daar stond niemand buiten, en na wat gesmoes stapte de jongen naar binnen terwijl de rest door de winkelruit tuurde om te zien of de missie ging slagen.
Harry hield zijn ogen op het meisje gericht, dat alweer achteraan stond. Hij schudde zijn hoofd. Nee, jongedame, dacht hij, zó krijg je niks. De anderen lopen over je heen als je niet voor jezelf opkomt, vertel Harry wat. Kijk, daar komt die jongen, handenvol. Echt wel genoeg voor iedereen. Meisje, stap nou naar voren, blijf daar niet staan...
Haar teleurgestelde gezichtje, haar hangende schoudertjes, het sneed door zijn hart. Zou dat nou zo de hele winkelstraat blijven doorgaan? Dat ze misschien één of twee armzalige poppetjes zou hebben aan het einde van de straat, terwijl de rest met zakken vol naar huis vertrok?
Harry stond op, stak zijn handen in de zakken van zijn verschoten jas en liep met grote, trage passen op het groepje kinderen af dat inmiddels bij de derde zaak op de stoep stond. Ze keken zó gespannen naar de winkeldeur dat niemand van hen de zwerver in de gaten had.
De deur ging weer open, en nog voordat de jongen goed en wel naar buiten was gestapt drong de troep hem onder luid gejoel bijna weer naar binnen.
"Hó," baste de stem van Harry. Hij was niet gewend om veel te praten, en schatte het volume eerst te conservatief in. "Hóóó!" riep hij nogmaals, nu zó hard, dat alle kinderkopjes zich in één ruk omdraaiden en hij in tien paar grote angstogen keek. De jongen die de speeltjes had gekregen liet er een paar op de grond vallen.
Harry wees met zijn eeltige hand op het blonde meisje. "Zij heeft nog niks gehad."
De andere kinderen keken naar haar alsof ze het meisje nu voor het eerst zagen.
"Echt wel," sneerde een groter meisje terwijl ze nog snel een paar zakjes in haar jas propte. "We krijgen allemaal, hoor!"
"Ze heeft nog niks gehad," herhaalde Harry luid. "Net bij de bakker niks, en bij de stoffenboer niks. Of heb ik het mis, kindje?"
Het meisje met de blonde krullen keek hem aan, en schudde zacht haar hoofd terwijl er een traan uit haar ogen gleed.
De grote jongen haalde zijn schouders op. "Dan moet ze gelíjk komen," mopperde hij, "ik kan toch niet weten wie er wel en niet wat heeft gehad..."
"Zó," riep Harry. "En dat maakt jou blijkbaar niks uit. Nou, dan zal Harry er wel voor zorgen. Je geeft haar nu eerst."
Als een soort erehaag weken de anderen uitéén, en lieten het blonde meisje naar voren lopen. De jongen hield zijn handen voor haar gezicht, en ze pakte héél voorzichtig één van de gekleurde zakjes. Trots liep ze ermee naar de zwerver, en liet het zakje aan hem zien.
"Goed zo!" prees Harry haar. "En ga je het al openmaken?"
Ze scheurde het zakje open, keek er eerst in en schudde het toen leeg op de uitgestoken hand van de zwerver. Daar lag een klein ezeltje. Verrukt keek ze er naar.
"Ú moet hem bewaren," zei ze beslist, "mijn jas heeft geen zakken..."
"Wil je dan dat we samen gaan?" vroeg Harry.
Het meisje knikte geestdriftig. "Er is ook nog een schaap, en allemaal poppetjes, een huisje, zó mooi..."
Harry had geen keus, het laatste wat hij wilde was haar hartje breken. En zo stapte de vreemde groep van tien kinderen en een zwerver door het centrum naar de volgende winkelier. Het meisje huppelde vrolijk naast hem, terwijl hij nog steeds het plastic figuurtje in zijn hand geklemd hield.
"Hoe heet u eigenlijk," vroeg ze plotseling, "ik heet Angeline... heeft u dat ezeltje nog?"
Hij glimlachte en liet zijn geopende hand zien. "De mensen noemen me Harry! Kijk, en nou moet je een beetje vooraan gaan staan," zei hij. "Wees maar niet bang."
Glunderend kwam ze weer naar hem terug, en kiepte een vrouwenfiguurtje naast het ezeltje in zijn hand. "Fijn, hè," zei ze. "Nu hebben we er samen al twee!"
Geheimzinnig fluisterend liet ze er op volgen: "Er is ook een kindje, wist u dat, een klein kindje, zo'n baby'tje, misschien, héél misschien krijgen we die ook!"
De zon daalde verder. Vanuit het noorden dreven wolken binnen, en er stak een venijnig snijdend briesje op. De kinderen stoorden zich er niet aan, verguld als ze waren met het verzamelen van hun schat. Maar Harry rilde. De hand waarin steeds meer poppetjes en diertjes terecht kwamen stak hij tijdens het wandelen diep in zijn jaszak.
De mensen in de winkelstraat die hun vergeten boodschappen deden of die nog snel een laatste cadeau probeerden te vinden keken vreemd op bij het schouwspel van het bedelende grut en de haveloze zwerver. Zou dat wel vertrouwd zijn, zag Harry ze denken. Zo'n vieze vent bij die weerloze kinderen. Wat had hij daar te zoeken! O, er zouden er nu al vást een paar de politie aan het bellen zijn. Hij wist precies hoe dat ging.
Steeds opnieuw haalde hij zijn verkleumde hand uit zijn jas zodat het meisje er weer een nieuw speeltje bij kon doen. Het paste allemaal nog maar nét.
Zijn aanwezigheid was meestal genoeg om ervoor te zorgen dat het meisje niet vergeten werd. Af en toe kuchte hij even, als de anderen weer iets te gretig waren, en dan kreeg ze alsnóg.
Nu was het werkelijk donker geworden. Fijne korreltjes begonnen neer te dalen op de stoep, en steeds meer winkels sloten hun deuren. Aan het andere einde van de winkelstraat stond een groot warenhuis, rijk versierd met brandende lichtjes in allerlei kleuren. Drees, de eigenaar, stond al met de grote sleutel in zijn hand om de deur dicht te doen toen hij de groep zag naderen.
"Ik dacht al, waar blijven ze!" schalde het over de uitgestorven straat. Snel liep Drees weer naar binnen, pakte daar een mand en zette die buiten neer op de steeds witter wordende straat. De kinderen kénden die mand maar al te goed, het was de mand die daar al die weken bij de kassa had gestaan. De mand waar je er steeds één of twee uit mocht pakken. En nu stond die mand zomaar buiten!
Joelend stoven de kinderen erop af, en zelfs de zwerver kon daar niet tegenop. Angeline durfde zich niet in het gedrang te mengen, en wat Harry ook zei, ze luisterden niet naar hem.
"Oh! Oh!" klonk het, "Kijk eens! Ik heb die soort tovenaar! Dat huisje! Het bakje! Het schaapje!"
Het echte gegil begon pas toen één van de meiden haar zakje open had gemaakt, en daar het babyfiguurtje uit haalde. Het figuurtje dat zeldzaam was, en wat slechts enkele gelukkigen tot dusver hadden aangetroffen.
Harry haalde zijn hand weer tevoorschijn, en keek naar de inhoud. Angeline keek mee. "Jammer, hè, dat we dat kindje niet hebben," zei ze. Het klonk berustend.
De groep kinderen viel langzaam uitéén. Drees plaatste de mand terug in zijn winkel en sloot de deur.
"Ik wist niet dat jij ook aan 't sparen was, Harry," sprak hij lachend tegen de zwerver.
"'t Is niet voor mij, maar voor háár," antwoordde die.
Drees keek wat bezorgd naar het blonde meisje. "Waar kom jij dan vandaan? Weten je ouders wel dat je hier bent?"
Angeline antwoordde niet, maar pakte de hand van de zwerver vast. "Ik zal wel voor d'r zorgen, baas," zei Harry, "het komt wel goed."
Even aarzelde Drees, maar toen haalde hij zijn schouders op en liep hij weg.
Angeline bukte bij de plek waar de mand had gestaan, en raapte er nog twee figuurtjes op.
"Nu hebben we drie schaapjes," zei ze. "Kom, dan gaan we naar het park!"
Ze trok de oude zwerver mee naar het park. Harry keek bezorgd naar de lantaarns, hij zag in het licht de sneeuw steeds intenser worden. "We kunnen het niet te laat maken, hè, je moet ook zo weer naar huis..."
"Eérst die poppetjes," zei ze vrolijk, "kijk, daar op de rand van de fontein, daar kunnen ze mooi staan, vindt u niet?"
Harry veegde het kleine laagje sneeuw van de rand af en kiepte zijn hand leeg. Heel voorzichtig zette het meisje alle speeltjes op de juiste plek, de schaapjes met de herder, het huisje met de vrouw en de man, de ezel, en de drie vreemde tovenaars.
"Zó is het goed," zei ze, en zette tenslotte het bakje bij de man en de vrouw. Ze keken er even zwijgend naar.
"In dat bakje moet dat kindje, eigenlijk," zei Angeline zacht. "Jammer dat we het kindje niet hebben..."
Harry brak een klein, droog takje af van de struik die naast hem stond.
"Het kindje Jezus, bedoel je," zei hij mijmerend. "Weet je Wie dat is?" Angeline keek hem verwachtingsvol aan.
"Harry's moeder vertelde wel eens over Hem," ging de zwerver verder, starend over de vijver alsof hij op die manier ook terug kon kijken in het verleden.
"Harry, zei m'n moeder, Jezus was geen gewóón kindje, dat kindje woonde eerst in de hemel. Maar Hij wilde bij de mensen zijn, omdat Hij zoveel van hen hield."
"Wat kwam Hij dan doen?" vroeg Angeline zacht.
"Toen Hij groter was geworden, ging Hij veel op bezoek bij arme mensen, zwervers, net als ik, en ook bij mensen die slechte dingen hadden gedaan. Zieke mensen maakte Hij beter, en de slechte mensen leerde Hij om goede dingen te doen. Maar weet je van wie Hij het meeste hield? Van kinderen. Van hen hield Hij het allermeest."
"En toen?"
Hij brak het droge takje in tweeën.
"Er waren ook mannen die een hekel aan Jezus hadden, en die hebben Hem toen gedood."
Harry pakte het bakje op en blies de sneeuw eruit. Toen legde hij voorzichtig de twee takjes erin, kruislings op elkaar. Al snel viel er weer nieuwe sneeuw op.
"Wat erg..." zei het meisje, starend naar het houten kruis in het bakje.
"Ja, heel erg," vervolgde de zwerver, "maar mijn moeder vertelde dat Jezus niet dood bleef. Na een paar dagen stond Hij weer op. Dat kon omdat Hij uit de hemel kwam, en Hij legde aan Zijn vrienden uit dat het goed was geweest dat Hij was gestorven, en weer opgestaan, omdat Hij nu voor al zijn vrienden een plaatsje had vrijgemaakt in de hemel."
Ze stonden samen stil naar het ondergesneeuwde tafereeltje te kijken, de hand van het meisje lag in de grote hand van de zwerver.
Ineens keek hij geschrokken op. "Harry is een dwaas! Moet je kijken hoe laat het al is, en hoe donker... je ouders zijn vast ongerust! Waar woon je? Dan breng ik je snel thuis... goed?"
Angeline keek vol kinderlijk vertrouwen naar hem op. "Waar woont ú? Laten we samen naar úw huis gaan, dan kunt u verder vertellen..."
Harry streek verward over zijn kin. Hij kreeg het eigenaardige gevoel dat hij kromp, alsof hij weer het kind van vroeger was. Het kind dat een moeder en een huis had. Of kwam dat doordat het meisje was gegroeid? Kon dat?
"Meisje, Harry hééft helemaal geen huis... hij heeft helemaal niks... Harry leeft hier buiten, hij moet weer terug naar z'n eigen plekkie."
Angeline lachte. "U geen huis? Natuurlijk wel! U heeft het mooiste plaatsje dat er is!"
De zwerver keek om zich heen. Wat voelde hij zich moe. "Het mooiste? Ja, mooi, maar ook koud - zo koud..."
Het meisje nam zijn beide kleine handen in de hare. Haar gouden haar glinsterde in het licht van de lantaarns, haar ogen leken als vanzelf licht uit te stralen.
"U moest eens weten!" zei ze. "Laten we samen snel gaan kijken!"
- - - - - - -
De agent van dienst zag zich die volgende ochtend voor het vreemde raadsel geplaatst dat Harry de Zwerver zich vlak vóór zijn dood los had gerukt van zijn onafscheidelijke bierfles, om vervolgens als een klein kind speelgoed te verzamelen in de winkelstraat. Speelgoed dat hij zorgvuldig op de rand van de fontein had neergezet, de fontein waar ze zijn lichaam ook gevonden hadden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten