vrijdag 30 augustus 2024

Een ontmoeting met Pépin

'Hij ziet onze zwakheid en hij geeft ons kracht', zegt de toekomstige paus Franciscus over God. Dat gaat net zo goed op voor een vriend.

Charles Pépin
over de film The Two Popes in De ontmoeting - een filosofie


Eén van de allereerste dingen die bij me naar boven kwamen nadat ik het boek 'De ontmoeting - een filosofie' had gelezen, was dat Pépin zonder meer trouw is aan zijn eigen ideaal voor wat betreft ontmoetingen. Op bladzijde 62-64 beschrijft hij hoe hij zich verdiept heeft in het Christendom, en hoewel hij atheïst gebleven is, heeft die ontmoeting met het christelijke geloof wel "de grenzen van [z]ijn innerlijke wereld verlegd".

En eigenlijk vat dit precies samen hoe Pépin in dit boek naar ontmoetingen kijkt: als een uitgelezen mogelijkheid om iets nieuws te ontdekken, in de ander, of in "het andere"; om geconfronteerd te worden met het radicaal 'andere' in de mens die je ontmoet. Om zo ook iets nieuws te gaan ontdekken in jezelf en zo jezelf te ontwikkelen.

Pépin noemt drie voorwaarden voor zo'n werkelijke ontmoeting, hij vat ze samen op bladzijde 155-156: Naar buiten treden (uit je eigen veilige wereld), beschikbaar zijn (voor het onverwachte, bedoelt Pépin) en het masker laten vallen (kwetsbaar durven zijn). Het citaat aan het begin staat in de context van dat laatste, van de kwetsbaarheid - je kan de ander alleen ontmoeten als zowel de ander als jijzelf zich kan 'openen'. En de ander kan voor jou dan een bron van kracht worden, juist omdat die jouw zwakheden kent. 

Het is mooi om te zien hoe Pépin hier de waarde van een puur christelijke notie erkent en die probeert te vertalen naar iets waar hij als niet-gelovige iets mee kan, door wat in de film aan God wordt toegeschreven, zelf aan vriendschap te verbinden. Wat vervolgens weer een heel christelijke gedachte is, dat we in onze vriendschappen iets van God weerspiegelen.

In deze blogpost zal ik het boek als geheel beschouwen en een aantal (meer zakelijke) observaties doen. In een volgende blogpost hoop ik vanuit mijn eigen ervaring (als iemand met autisme) te schrijven over ontmoetingen en hoe ik Pépins boek in dat licht waardeer.

Positief

Pépin duidt ontmoetingen vooral positief. Dat heeft iets moois in zich, want in principe is inderdaad van iedereen iets te leren, kan je je juist aan het onverwachte "schuren" om nieuwe dingen te ontdekken. Tegelijk komt daar wel een vrij optimistisch mensbeeld uit naar voren. Een mensbeeld dat niet altijd recht doet aan de praktijk volgens mij, waar ontmoetingen ook regelmatig mensen op een negatieve manier van hun stuk kunnen brengen.

Daar zou tegenin gebracht kunnen worden dat dergelijke negatieve ontmoetingen niet voldoen aan de drie voorwaarden die Pépin voor een ontmoeting stelt. Uit het (fictieve) verhaal van Benedictus en Franciscus komt naar voren dat een werkelijke ontmoeting liefst wederzijds van karakter is, waarbij die drie voorwaarden dus ook van beide kanten vervuld moeten worden. Maar dit is zeker geen vanzelfsprekende zaak, en in sommige gevallen ook onmogelijk. Ik heb het niet heel nauwkeurig bijgehouden, maar naar mijn gevoel waren de meeste voorbeelden situaties van éénrichtingsverkeer, zoals in het geval van Pépin zelf die zich openstelt voor wat zijn leermeester zegt tijdens colleges.

Bij mij blijft de vraag dan staan wat er gebeurt in een ontmoeting met het kwaad, of met het kwade in de ander. Iets wat volgens mij veelvuldig voorkomt. Of, paradoxaler, een ontmoeting met de ander waarbij het goede van de ander juist bij jou iets verkeerds veroorzaakt - bepaalde ideeën of woorden die in jouw context een andere, een ongezonde betekenis hebben of krijgen. 

Vriendschap en romance

Pépin maakt geen principieel onderscheid tussen enerzijds ontmoetingen met de ander op romantische basis, en anderzijds gewone vriendschappen. Hij benoemt het verschil soms wel, maar het staat erg op de achtergrond - hij lijkt dezelfde dynamiek te zien, waarbij die in een gewone vriendschap zich op andere vlakken afspeelt vergeleken met een vaste relatie.

En dat is ook zonder meer waar. Je zou een (westers) huwelijk kunnen zien als de meest vergaande ontmoeting tussen twee personen. Juist in een huwelijk komt - als het goed is - die kwetsbaarheid naar elkaar toe echt tot bloei, en ook de beschikbaarheid voor de ander. 

Waarbij het boeiend is om na te denken in hoeverre de 'ander' in het huwelijk ook nog werkelijk kan worden gezien als 'ander', en niet als verlengstuk van jezelf. Wat wordt er één in een huwelijk, en wat blijft er fundamenteel gescheiden? Kan de ander je nog verrassen als uniek persoon? In hoofdstuk 5, Ik ontdek jouw standpunt, komt dit uitgebreid aan bod. Op bladzijde 55 schrijft Pépin: "Maar wat juist zo belangrijk is voor een individu, is dat hij zichzelf kan zijn, uniek in zijn mysterie en complexiteit." Een waardevolle gedachte. Vanuit christelijk perspectief is de ander evenzeer een schepsel van God, en in die zin een wonderlijk mysterie zoals we dat zelf ook zijn.

Terugkerend naar de gelijkschakeling tussen vaste relaties en vriendschappen: die werkt soms bevreemdend. Zo kan Pépin op paradoxale wijze het woord 'trouw' verbinden aan overspel (bladzijde 22, "De film nodigt ons uit om te begrijpen dat ze hem eigenlijk trouw blijft"). Let wel: de vrouw uit de film in kwestie gaat vreemd met een andere man, kiest ervoor om toch bij haar echtgenoot te blijven maar blijft volgens de film trouw aan de man met wie ze vreemdging. Dat dit voor Pépin logisch klinkt heeft te maken met die gelijkschakeling van vriendschappen en relaties, en mijns inziens met een nogal dramatische onderwaardering van het begrip 'trouw'. Tegelijk is het waar dat het gehuwd-zijn niet betekent dat andere vriendschappen hun waarde verliezen, als je dat denkt eis je waarschijnlijk teveel van je man of vrouw.

Individu en gemeenschap

Dat brengt me bij een ander punt dat me opviel tijdens het lezen, en het sluit aan bij iets wat ik hierboven al aanstipte. Veel voorbeelden (hoewel, nogmaals, niet alle) betreffen een vorm van éénrichtingsverkeer. Een bepaald persoon ontmoet een 'ander' of 'iets anders' (een schilderij) en dat heeft impact op zijn leven. De eerste acht hoofdstukken beginnen met het woord 'ik', en dat is naar mijn idee geen toeval. Ik ontmoet de ander, er gebeurt iets met mij. Uiteraard kan dat ook wederzijds zijn, maar dan moet je simpelweg even 'ik' en 'ander' omdraaien.

In hoofdstuk 4, "Ik heb zin om mijn geluk te beproeven", voegt Pépin hier iets aan toe vanuit het idee 1+1=3, de ontmoeting levert iets extra's op, heel concreet kan dat in een relatie een gezin zijn (blz. 45), maar het kan evengoed een creatieve uiting zijn, een kunstwerk of een muziekstuk. Het blijft in dit boek kleinschalig.

Een ontmoeting blijft mijns inziens niet beperkt tot iets wat gebeurt tussen de "ik" en de ander, met hooguit een bepaald resultaat tot gevolg. Een ontmoeting werkt door in levens van mensen die daar indirect mee te maken hebben, en de waarde van de ontmoeting moet daarom niet louter worden gewaardeerd op basis van hoe de "ik" het ervaar, maar daarin moeten de bredere gevolgen worden meegewogen.

Laat ik het overspelscenario van hierboven als voorbeeld nemen. Pépin legt de nadruk op de vrouw, die een andere man ontmoet en door hem zichzelf als het ware opnieuw uitvindt. Dat op zichzelf kan positief worden geduid. Maar wat doet deze ontmoeting met haar echtgenoot? Voor Pépin is hij nauwelijks relevant, terwijl ik me kan voorstellen dat niet elke echtgenoot zichzelf irrelevant vindt als zijn vrouw vreemdgaat.

Maar ook los van een overspelscenario kan een nieuwe ontmoeting andere, al bestaande vriendschappen onder druk zetten. Een nieuwe vriendschap kan tijd inpikken die eerst aan anderen werd besteed. Een verrassende ontmoeting kan betekenen dat er nieuwe interesses ontstaan en oude hobbies - met bijbehorende contacten - naar de achtergrond verdwijnen. 

Kortgezegd is de "ik" niet alleen op de wereld, ook niet alleen samen met die ander uit de ontmoeting. En ik draag een gedeelde verantwoordelijkheid voor wat ik doe met die ontmoeting ten opzichte van mijn omgeving.

Volgroeien door ontmoeten

Het slotdeel van het boek bevat een aantal benaderingen van het begrip 'ontmoeting': een antropologische, existentiële, religieuze, psycho-analytische en dialectische benadering. In de antropologische benadering komt het idee naar voren dat de mens in feite 'te vroeg', onvoltooid, geboren wordt, en van zijn ontwikkeling afhankelijk is van (ontmoetingen met) anderen. Pépin schrijft (bladzijde 168): "Voor Aristoteles is de ontmoeting dus niet alleen onderdeel van ons mens-zijn, maar zelfs de cruciale voorwaarde voor onze verwezenlijking als mens"; iets wat in de existentiële benadering nog fundamenteler wordt gemaakt: de mens is niet, maar wordt - door de ontmoetingen met de ander. Vanuit christelijk oogpunt misschien een wat te sterke overwaardering van ontmoetingen ten opzichte van de intrinsieke waarde van de mens als persoon.

Vanuit de religieuze benadering ziet Pépin een lijn lopen van de ontmoeting met de ander naar God: "De gelovige herkent in de ander een goddelijk schepsel", waarin hij "evenzovele tekenen van een hogere liefde" ziet; omdat God zich juist ook laat zien als Iemand die een relatie wil aangaan - Pépin beschouwt het Woord uit het eerste vers van het evangelie van Johannes als "de eerste van alle relaties".

Een boeiende opmerking maakt Pépin in de context van de psycho-analytische benadering, op bladzijde 190-191, als hij de gedachtegang van Freud samenvat: "Wij zijn kinderen van onze kindertijd en van onze ouders. Daardoor kunnen we patronen erven uit ons familieverleden. Patronen die vaak van generatie op generatie overgaan. De wijze waarop we met onze ontmoetingen omgaan wordt sterk beïnvloed door dit verleden." Pépin nuanceert het massieve karakter van deze invloed, door te zeggen dat we door de ontmoetingen ook los kunnen komen van datzelfde verleden. Opnieuw benadrukt hij hiermee wel het individualistische karakter van zijn boek - als er al een band is met familie en geschiedenis, dan kan die gelukkig worden ontvlucht.

Pépin eindigt zijn boek, eigenlijk alles samenvattend uit de verschillende benaderingen, op deze manier: "Helemaal alleen zijn we niets, stellen we niets voor, worden we niets. Maar ik hoef je alleen maar te ontmoeten en alles begint." 

Daar zit veel waars in. Wanneer we de mensheid zien vanuit het Bijbelse verhaal, dan zijn we als mensen allemaal nauw aan elkaar verbonden, en is de ontmoeting met de ander een uitgelezen kans om die band te versterken. En willen we als christenen invulling geven aan het idee van het lichaam-zijn van Christus met Hem als hoofd, dan kan dit alleen als we de ander echt willen ontmoeten.

Een dergelijke ontmoeting gaat dan wel verder dan het puur individuele, dan hebben we - met God in Johannes 3:16 - het belang van de hele wereld op het oog.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten