zaterdag 26 februari 2022

De Unieke Mens

[Vorige postDeel 1]

Adam


In Zijn gesprek met de Farizeeën over de echtscheiding citeerde Jezus twee verzen uit Genesis: 1:27 en 2:24; uit beide scheppingsverhalen één. Het eerste scheppingsverhaal geeft een feitelijk, zakelijk verslag; het tweede toont met meer detail de mens en wat hij deed; het is het verhaal van Adam. Bij Genesis 2:24 zijn we aangekomen bij het eindpunt van dit verhaal, of tenminste, vóórdat de mens verleid werd door de Satan.


We lezen in Genesis 2:7: Toen vormde de HEERE God de mens uit het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens tot een levend wezen.


Er wordt in dit hoofdstuk steeds over de mens gesproken, Adam in het Hebreeuws. Dit is zowel een eigennaam als een soortnaam, en het lijkt erop dat vóór de schepping van de vrouw er vooral over de mens als soort wordt gesproken. Het is dus niet zozeer de man Adam die wordt geschapen, maar de méns. Pas zodra in vers 23 de vrouw verschijnt, wordt er gesproken over man en vrouw (ish en ishah in het Hebreeuws).


De focus ligt dus niet zozeer op de persoon van Adam, maar op zijn mens-zijn. En op die manier worden ook wij aangesproken, even menselijk als deze eerste mens.


Eenzaam


In Genesis 2:18 lezen we: Ook zei de HEERE God: Het is niet goed dat de mens alleen is; Ik zal een hulp voor hem maken als iemand tegenover hem.


Het "niet goed" uit dit vers is een vreemde dissonant in al het goede dat tot dusver is genoemd. Blijkbaar is de mens 'alleen', eenzaam. De vraag is wat dit betekent, en het volgende verzen helpen daarbij. God laat de mens de dieren beoordelen en benoemen. Deze bezigheid zorgt ervoor dat de mens merkt dat hij alleen is.


Er staat niet: De mens zag dat de andere dieren koppeltjes vormden, en hij zelf geen vrouw had. Nee, het lijkt er meer op dat de mens tussen al die dieren op zoek was naar iemand zoals hij. En dat die er niet was. Al die dieren waren fundamenteel anders dan hijzelf. In vers 19 worden expliciet de beesten en de vogels genoemd; schepsels die de mens het meest nabij staan - die van alle schepsels het meest op hem lijken. Maar juist deze schepsels maken de mens duidelijk dat hij anders is.


De eenzaamheid van de eerste mens bestaat er dus in dat de mens ten opzichte van de rest van de schepping uniek is. Bij het proces van naam-geven aan alle dieren wordt dat unieke zichtbaar in het zelfbewustzijn van de mens. Hij is in staat om de wereld om zich heen uit vrije wil te beoordelen, meer nog, hij is tevens in staat om wát hij ziet op zichzelf toe te passen. We moeten echter geen te grote scheiding maken tussen het stoffelijke - dat de mens deelt met de dieren - en dat bewustzijn wat bij de dieren ontbreekt. Wat de mens tot mens maakt is zit hem ook in het lichamelijke; het is zelfs dat lichamelijke dat in het scheppingsverhaal wordt benadrukt. Genesis 2:7 spreekt over het stof der aarde en de levensadem die samen de mens vormen. We zouden op basis daarvan kunnen denken dat de mens niet veel verschilt met de dieren, en toch is er dus ook op lichamelijk vlak al een fundamenteel onderscheid. Het is vervolgens met zijn geestelijk bewustzijn dat de mens concludeert dat hij als lichamelijk wezen uniek is in de schepping.


Wat de mens tegelijkertijd ook anders maakt dan de dieren die hij van namen voorziet, is het feit dat hij in een verbondsrelatie met God staat. In tegenstelling tot de dieren moet de mens een keuze maken tussen goed en kwaad, tussen God gehoorzamen of niet. Van de dieren wordt een dergelijke keuze niet gevraagd; om de eenvoudige reden dat dit voor hen niet relevant is. Dát de mens klaarblijkelijk in staat is tot een dergelijke keuze is bijzonder en heeft te maken met wat er in Genesis 1:27 al is gezegd over het beeld Gods.


Tenslotte lezen we ook dat de mens met een bepaald doel is geschapen, iets wat over de dieren niet zo wordt gezegd. Dat doel wordt op een aantal momenten omschreven:

  • Genesis 1:26 spreekt over heerschappij
  • Genesis 1:28 spreekt over onderwerpen
  • Genesis 2:5 spreekt over het bewerken van de aardbodem
  • Genesis 2:15 spreekt over bewerken en onderhouden

De benoemen van de dieren door Adam is een illustratie hiervan. De mens is door God zó geschapen dat hij aan dit doel (het bewerken en onderhouden van de schepping) kan beantwoorden; wat weer betekent dat dit doel eigenlijk ook bepaalt wie hij is. De mens en het doel waarmee hij is geschapen kunnen niet los van elkaar worden gezien; de mens komt dus alleen "uit de verf" als hij richting dat doel werkt. Het lichaam dat de mens van God ontvangen heeft is daar op toegesneden.


We concluderen dat de mens als lichamelijk wezen anders is en met een ander doel is geschapen dan de dieren. Hoe hij door God is geschapen zet hem apart van de rest. Wanneer de mens de dieren gaat benoemen, wordt hij zich van deze bijzondere positie bewust. Hij staat alleen tegenover de schepping; en ook in zijn relatie met God is hij alleen, uniek.


God geeft de mens daarbij de keuze tussen de dood en het eeuwige leven. Net zoals de dood de mens in zijn lichaam zal raken, zo zal het eeuwige leven dat doen.


De les die we hier tot dusver uit mogen halen is dat het lichaam niet iets van een lagere orde is. Ons lichaam bepaalt even goed wie we zijn als onze geest dat doet. Samen, in éénheid, maken ze ons mens.


[TvL 5-7]



Geen opmerkingen:

Een reactie posten