zaterdag 5 februari 2022

Het vergelegen land

Intro

Drie keer vertelt Jezus de gelijkenis van het verlorene dat weer gevonden wordt, in Lukas 15, als antwoord op de schampere opmerking van de Farizeeën: Deze Man ontvangt zondaars en eet met hen (Lukas 15:2). 

Onze focus zal deze keer liggen op de laatste vertelling, de gelijkenis van de zoon die afreisde naar het vergelegen land. Maar we mogen ook zeker de aspecten van de andere twee vertellingen meenemen. Zo is de zoon in het vergelegen land ook waardevol, net als de penning. En daar in het vergelegen land is hij ook kwetsbaar, net als het schaap.

Maar het is belangrijk om te zien dat er in deze derde vertelling ineens staat: Een zeker mens had twee zonen. Van deze twee gaat er één naar het vergelegen land, de oudste blijft bij zijn vader. Bij eerste lezing lijkt het er dus op dat er ook in deze derde vertelling één verlorene is, de jongste zoon.

In de drie gelijkenissen ligt echter de focus niet op het verloren-zijn, maar op het gevonden-worden. Uiteindelijk is dát het wat het schaap, de penning en de zoon uit het vergelegen land kenmerkt: dat ze weer gevonden zijn. Belangrijker dan de vraag of de oudste zoon verloren is, is de vraag of hij óók gevonden wordt. In de vertelling blijft die vraag open. En is de oudste zoon wel zo ver verwijderd van dat vergelegen land?


Het vergelegen land

Er is door de geschiedenis heen al heel veel gezegd, geschreven en geschilderd (Henri Nouwen, Rembrandt!) over de gelijkenis van de verloren zoon. Ik wil nu de aandacht vestigen op één aspect, namelijk het vergelegen land zelf.

Om de betekenis van deze plaats beter te begrijpen, moeten we eerst onze aandacht vestigen op de rol van het eten in deze gelijkenis, en dat begint met het verwijt van de Farizeeën: Deze Man ontvangt zondaars... en eet met hen.

Het is opvallend hoe vaak in de derde gelijkenis van de twee zoons er over eten wordt gesproken; in de eerdere twee gelijkenissen gebeurt dat helemaal niet.

Wat de vertelling ons laat zien dat er alleen bij de vader goed te eten is. Dat lijkt in tegenspraak met wat we lezen in vers 13: de jongste zoon verkwistte zijn vermogen in een losbandig leven; dus aanvankelijk was het best goed toeven daar in het vergelegen land.

De vraag is echter of dat dankzij, of ondanks het vergelegen land was.

De jongste zoon bereikt het vergelegen land met de erfenis van zijn vader. Het is niet zozeer het vergelegen land dat hem in staat stelt om het er goed van te nemen, het is die erfenis. Wat draagt het vergelegen land dan bij? Het enige dat dit land de jongste zoon kan bieden, is de mogelijkheid om de erfenis van zijn vader verkeerd te gebruiken. Let er maar op dat in de gelijkenis er op geen enkel moment voedsel beschikbaar komt vanuit het land zelf. Sterker nog, onmiddellijk nadat de jongste zoon door zijn erfenis heen is, komt er hongersnood. Het is alsof het hele land eigenlijk op zijn zak heeft geleefd, of eigenlijk op de zak van zijn vader. We komen hier later nog op terug.

Wanneer de erfenis van de vader er niet meer is, wordt er dus honger geleden. Honger, als beeld van gebrek aan het meest fundamentele in het leven. Blijkbaar kon de jongste zoon zijn leven aanvankelijk nog wel even in stand houden, ook al had hij de band met zijn vader doorgesneden - omdat hij diens gaven nog had. Alsof dóór die gaven heen de vader zélf nog een beetje aanwezig was. Maar dan, uiteindelijk, is er niets meer. Een enorme leegte blijft over in het leven van deze jongste zoon.

En in dat land hebben varkens het in feite beter dan mensen; in ieder geval wordt zelfs hún eten hem onthouden. Het brengt de jongste zoon tot zichzelf, en hij realiseert zich dat er in zijn ogen misschien van alles aan te merken was geweest op het bedrijf van zijn vader - maar eten ontbrak er nooit. Zelfs voor de dagloners, die daar doorgaans helemaal niet zeker van konden zijn. En met alle vrijheid in dit vergelegen land lijdt hij ondertussen honger. Het vergelegen land biedt alles, behalve datgene wat nodig is.

Zodra de jongste zoon weer thuis is, komt het eten op tafel. In vers 23 lezen we de opdracht van de vader om het gemeste kalf te slachten. Het offer en het feest komen hier samen, net als bij de Oud-Testamentische tempeldienst, waar feestelijk eten opmerkelijk sterk verbonden is met zonde-vergeving door het offer.

We keren terug naar het vergelegen land. Wat moeten we daar nu onder verstaan?

Misschien klinkt het wat voor-de-hand-liggend, maar het vergelegen land is niets meer of minder dan het land waar de verloren zonen naartoe gaan. De jongste zoon is een beeld van een groep mensen, dus we mogen ons honderden, duizenden, miljoenen jongste zonen voorstellen die allen op weg gaan naar dat vergelegen land; en daar ontmoeten ze elkaar. Wat hebben ze gemeen? Dat ze de band met hun vader, God, hebben doorgesneden en nu alleen nog teren op Zijn gaven die ieder van huis heeft meegenomen. Ze vinden daar bij elkaar herkenning, érkenning, begrip. Ze steunen elkaar in hun beslissing om niet langer meer onder Gods leiding te leven.

En aanvankelijk is er geen vuiltje aan de lucht. Er wordt gefeest, er zijn geen belemmeringen en gewetenskwellingen. Men is bij elkaar en men zorgt vóór elkaar, want men deelt immers hetzelfde leven. En intussen kan men nog teren op de gaven die van het Vaderhuis zijn meegenomen.

Alleen - we hebben dat al gezegd - het vergelegen land voegt zelf niets toe aan die gaven, maar teert er slechts op als een parasiet. En dus is het niet verwonderlijk dat er uiteindelijk honger uitbreekt. Niemand kan helpen, want niemand heeft iets, of kan van zichzelf iets voortbrengen. Er is honger, en er is maar op één plaats voedsel.

Hoe moeten we dat vergelegen land nu duiden in ons eigen leven? Het vergelegen land is de plaats waar mensen de gaven van God gebruiken zónder een band met Hem te willen hebben. Over het algemeen is het de wereld, zoals we die om ons heen zien en ervaren. Nu kan dat de reactie van afkeer bij ons teweegbrengen, of afwijzing, waarmee we die wereld proberen te mijden. Dan zorgen we ervoor dat ons eigen leven zich afspeelt bij God en Zijn dienst, en zo ver mogelijk uit de wereld vandaan.

Een leven zoals dat van de oudste zoon.

Maar zie het vergelegen land eens met de ogen van de vader, die uitkeek over de weg totdat hij zijn zoon eindelijk weer in de verte kon ontwaren. En denk eens niet aan die éne zoon, maar aan die honderden, duizenden, miljoenen zonen die dat vergelegen land bevolken. Dat vergelegen land is zelf niets meer dan een woestijn, waar Gods zonen - en dochters uiteraard! - Zijn goede gaven naartoe hebben gebracht. Wij weten dat het een woestijn is, zij nog niet. Tenminste, soms laat de wereld iets van haar ware natuur zien, in rampen, oorlogen, epidemieën. Wanneer financiële zekerheden ineens als een nevel vervluchtigen. Dan gaan soms de ogen even open, van deze jongste zonen en dochters, en dan lezen we hun klachten in de krant. Dan zien we dat ze op zoek gaan, wanhopig, tot ze in de modder bij de varkens zitten.

Wat kunnen wij tegen deze mensen zeggen? Deze bewoners van het vergelegen land? Wat bracht de jongste zoon in de gelijkenis uiteindelijk terug? We lezen bij de jongste zoon niets over een diepe liefde tot zijn vader toen hij ‘tot zichzelf kwam’ bij de varkens. Misschien was die liefde er wel, misschien ook niet. Het speelde hoe dan ook geen beslissende rol bij zijn terugkeer, maar hij besefte eenvoudigweg dat hij zonder zijn vader dood zou gaan.

Waar de wereld, de verloren zonen en dochters, dus aan herinnerd moeten worden is het voedsel dat bij God te krijgen is. Opvallend genoeg lezen we nergens dat de vader zijn zoon waarschuwde voor dit vergelegen land toen hij zijn plannen bekendmaakte. De vader ging ook niet met zijn zoon mee, om hem daar te beschermen. Echter, behalve de erfenis in materieel opzicht nam de zoon ook iets mee dat in zijn hart verborgen lag - en pas op het uiterste moment zichtbaar werd. De eenvoudige wetenschap dat er bij zijn vader voedsel was. Op die wijze was de vader er tóch, daar, in het vergelegen land. Voor wie het wil zien, werkt Jezus hier uit hoe het concreet in een mensenleven gaat als de Herder der schapen het verlorene op Zijn schouders neemt en het terugbrengt. Dat kán wel door een bijzondere ervaring, maar dat hoeft dus niet. Dat de zoon 'tot zichzelf kwam' was voldoende. Hoe wonderlijk is dat, dat wanneer wij een overtuiging ervaren in ons hart, het Jezus is die ons op Zijn schouder draagt! Dan weten we ook gelijk dat het vanuit het perspectief van het verlorene werkelijk gaat om een vergelegen land; maar voor God is geen land te ver.

We ronden af.

Ik denk dat ik er niet ver naast zit als ik stel dat we als kerkmensen de meeste gelijkenis vertonen met de oudste zoon. Volgens de vertelling blijft de oudste zoon bij zijn vader, terwijl zijn broer naar het vergelegen land vertrekt. De oudste zoon blijft dicht bij de vader.

Maar kijken we nog eens naar deze oudste zoon, terwijl we bedenken dat het vergelegen land de plaats is waar mensen de gaven van God gebruiken zónder een band met Hem te willen hebben, zoals we eerder hebben opgemerkt. De oudste zoon leefde eigenlijk evengoed in het vergelegen land, want ook hij wilde eten van zijn vader hebben om het zónder zijn vader, en mét zijn vrienden, te gebruiken.

Dat ‘vergelegene’ van het land zit hem dus niet in de letterlijke afstand, maar zegt iets over de afstand van ons hart tot God. Niet alleen onze onkerkelijke buurman in de straat leeft in het vergelegen land, maar misschien ook een buurvrouw in de kerkbank.

Of misschien leeft een deel van onszelf daar wel. Ook wanneer we God op tien centimeter afstand houden, leven we in het vergelegen land. De blijde boodschap van het leven-gevende voedsel dat bij God te krijgen is, is niet alleen voor anderen nodig, maar ook voor mij.

Jezus sluit de derde gelijkenis op een aangrijpende manier af. Het verzoek van de vader aan de oudste zoon kan worden gelezen als een oproep aan de Farizeeën die aan het begin van het hoofdstuk morden over het feit dat Jezus at met de zondaars. De gelijkenis van het verloren schaap sluit daarentegen af met de vrienden en buren die met de herder feest gaan vieren - en dat wordt op één lijn gezet met de blijdschap in de hemel. Deze blijdschap is de blijdschap van de engelen, lezen we in de gelijkenis van de verloren penning.

Evengoed zou je dus kunnen stellen dat deze gelijkenissen gaan over blijdschap, over feest. In de eerste twee gelijkenissen is deze blijdschap onvoorwaardelijk en intens, het is de hemel, het zijn de engelen die blij zijn. Is er ook maar iets in staat om daar afbreuk aan te doen?

De derde gelijkenis toont ons dat dat kan. Het is de oudste zoon die de vreugde van de hemel tart, die zich verheven voelt boven de blijdschap van de engelen. Dan is de oudste zoon niet 'slechts' evengoed een verloren zoon als zijn jongere broer, dan is hij oneindig veel erger. Vanwege zijn weigering om deel te nemen aan het feest, zwijgt in deze derde vertelling de hemel

Gelukkig heeft de gelijkenis van de zoon die terugkeerde uit het vergelegen land een open einde. Een open einde dat in onze handen wordt gelegd; de vader wacht op antwoord.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten