In mijn GBS-uitgave van het Psalmboek van 1773 staat boven het notenschrift rechts van de Psalmtitel de kerktoonsoort, zoals Phrygisch (Psalm 17) en Mixolydisch (Psalm 15).
Links staat een aanduiding met een enkele letter, gevolgd door een is-gelijk-teken en een cijfer. Ik heb mij altijd het hoofd gebroken over wat dit precies betekende - vooral omdat deze aanduiding niet in elk psalmboek is opgenomen.
De kerktoonsoorten
De kerktoonsoorten bevatten de gangbare majeur en mineur toonladders, plus een aantal andere, die in feite verschuivingen zijn van de majeur toonladder in een bepaalde sleutel.
Nemen we bijvoorbeeld de toonladder van C majeur, dan loopt die van C, D, E, F, G, A, B, C. De kerktoonsoort die hierbij hoort is de Jonisch. Een toonladder in G majeur loopt van G, A, B, C, D, E, F#, G - en ook deze is Jonisch.
Voorbeelden van Jonische psalmen zijn Psalm 29, in D majeur; of Psalm 75, in F majeur.
De andere kerktoonsoorten zijn in feite verschuivingen van de gewone toonladder, waarbij de sleutel gelijk blijft. We nemen de G majeur toonladder als startpunt, en krijgen dan de volgende tabel:
- Jonisch (majeur): G, A, B, C, D, E, F#, G
- Dorisch: A, B, C, D, E, F#, G, A
- Phrygisch: B, C, D, E, F#, G, A, B
- Lydisch: C, D, E, F#, G, A, B, C
- Mixolydisch: D, E, F#, G, A, B, C, D
- Aeolisch (mineur): E, F#, G, A, B, C, D, E
- Locrisch: F#, G, A, B, C, D, E, F#
Van belang zijn dus twee dingen: de sleutel en de kerktoonsoort.
De aanduiding X = Y
Nemen we Psalm 22 als voorbeeld. Deze is in mijn GBS uitgave genoteerd met een G sleutel (1 kruis). Maar, er staat Aeolisch bij vermeld - dat betekent dat deze psalm in E mineur staat.
Aan de linkerzijde boven het notenschrift staat E = 6. De ‘E’ hier is de grondtoon. De 6 geeft aan welke positie de E inneemt in de toonladder, op basis van de majeur of Jonische toonladder. Kijken we hierboven bij de Jonische kerktoonsoort, en tellen we de noten, dan komen we inderdaad bij de D uit. Dit zou je ook andersom kunnen doen, door te beginnen met de zesde noot op E te zetten en de rest aan te vullen. Op die manier kom je erachter dat de eerste noot een G is; en omdat de G majeur toonladder 1 kruis heeft, heb je de sleutel.
Maar, de G is in deze psalm niet de tonica; dat is de E. Door de manier waarop de verschuiving werkt bij de kerktoonsoorten kan de lijst hierboven ook worden gebruikt om de kerktoonsoort te vinden - door de 6e te nemen in dit geval.
Daarop verder bordurend: steeds als er een 6 staat na het is-gelijk teken, is er dus sprake van een Aeolische (of hypo-aeolische, of mineur) kerktoonsoort. Is het daarentegen een 1, dan is het een Jonische of majeur kerktoonsoort.
Nemen we nog een ander voorbeeld: Psalm 45. Daar staat ‘D = 2’ bij. Dit levert de volgende Jonische toonladder op, met D als tweede:
C, D, E, F, G, A, B, C
We verwachten dus geen kruizen of mollen te zien. Echter, in plaats C is de D de tonica. Dat betekent dat we hier met de tweede kerktoonsoort te maken hebben, de Dorische.
Tenslotte
Een ander aardigheidje is dat elke psalm eindigt op de Tonica. Dus zelfs als de aanduiding X=Y ontbreekt, kan deze op basis van de laatste noot en de vermelde kerktoonsoort worden bepaald.
Nemen we Psalm 46: Deze eindigt op een D, en is Mixolydisch. De verwachte aanduiding zou dan moeten zijn D = 5.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten